Anna Russell

Retorische vraag: ooit van Anna Russell gehoord? Een van mijn stijl-iconen en dat meen ik, ook nadat u onderstaand stukkie gelezen hebt.

Ze stierf op 18 oktober 2006, en ik hoorde pas in januari in 2007 dat ze dood was. Toen schreef ik al een eerbetoon voor haar en dat wil ik hier graag verkort herhalen.

Anna Claudia Russell-Brown werd geboren op 27 December 1911 in London, hoewel sommige bronnen zeggen dat ze in London Ontario geboren zou zijn. Haar moeder was van Canadese komaf.

Ze kreeg haar opleiding aan de St. Felix School in Southwold, aan Harrogate College en in Brussel en Parijs. Later studeerde ze aan de Royal Academy of Music. Ze stond kort op de (opera)planken; onder andere in een hilarisch/desastreus verlopen optreden in Cavalleria Rusticana, waar ze een decorstuk omver trok. Deze gebeurtenis zou ze later in haar one-woman-shows gebruiken.

Na de dood van haar vader keerde ze in 1939 met haar familie terug naar Toronto. Daar was ze af en toe op een lokaal radiostation te horen als entertainer. Al in 1940 kreeg ze meer en meer succes en trad ze op als concertzangeres, maar dan met een klassiek-komisch getint programma.

Dirigent Sir Ernest MacMillan gaf haar in 1944 het laatste duwtje naar een internationale carrière als ‘musical cartoonist’. Toen ging het snel: New York debuut in 1948 en toeren met haar one womanshow in seizoen 1952 en 1953 door Noord Amerika, Groot Brittanië, Australië en de rest van de Engels sprekende wereld. Broadway met diezelfde show in 1953, New York, San Fransisco, een rol in een fim…

Haar carrière stoomde door met steeds nieuwe hoogtepunten op klassiek-komisch gebied tot ze in de laat zestiger jaren zich terugtrok uit het actieve muziekleven. Ze woonde in een rusthuis in Unionville, Ontario, in een straat die naar haar vernoemd was. In haar laatste jaren verhuisde ze naar Australië, waar ze bij haar geadopteerde dochter woonde. Ze stierf daar op 18 oktober 2006.

Ik hoorde Anna Russell voor het eerst ergens tussen 1985 en 1990, toen ik solozang studeerde. Ze trad toen al lang niet meer op. Na een groepsles draaide mijn hoofdvakdocent een LP van haar. Hoewel hij de opname ontelbare keren moet hebben gehoord viel hij andermaal bijna van zijn leskruk van het lachen.

Ik was daar in eerste instantie wat verbaasd over: mijn hoofdvakdocent stond niet bekend om een extravert gevoel voor humor. Later snapte ik het: hij had Russell nodig. Nodig om na uitputtende lessen met de meest uiteenlopende grote en minder grote ego’s het ’vak’ te kunnen relativeren om nieuwe energie op te doen voor de volgende ronde.

In mijn muzikale leven spelen twee fenomenen een grote rol: het lied ‘An die Musik’ van Franz Schubert en Anna Russell: beiden broodnodig om inderdaad nieuwe energie op te doen en om te kunnen relativeren.

Thanks mrs. Russell, many thanks!

Klik op de rode regel hieronder en u komt bij Anna Rusell in de zaal!

Ze legt uit hoe je een beroemde zanger(es) wordt

Voor ‘An die Musik’ van Franz Schubert door Dietrich Fischer Dieskau klikt u op onderstaand filmpje

Oscar Hammerstein II

Op 12 juli 1895 werd hij geboren, voor mij is hij de koning der musicalschrijvers. Hij schreef de musical der musicals, de musical die bijna klassieke muziek werd, de musical die mij jaarlijks rond kerst de tranen naar de ogen drijft; de musical waarvan ik de hoofdrol zonder mankeren onmiddellijk uit het hoofd kan meezingen, als u mij er ’s nachts wakker voor zou maken (gesteld dat u dat zou durven), de musical waarbij ik bij de kerkhof-scène (ondanks het feit dat ik ‘m meer dan dertig keer gezien heb) me toch steeds afvraag of het wel echt goed af zal lopen.

Ik heb het over The Sound of Music en zijn schrijver: Oscar Hammerstein de Tweede. Die titel ‘de tweede’ gaf hij zichzelf mee, om verwarring met zijn grootvader, de impressario, te voorkomen,

Oscar Greeley Clendenning Hammerstein werd geboren in New York City. Laurence Hart werkte samen met Richard Rodgers, maar Hart keek te lang en te diep in het glaasje en Rodgers zocht partnerschap met Hammerstein.

Samen waren ze een tijdlang zeer succesvol. In de veertiger- en vijftiger jaren van de vorige eeuw schreven ze een aantal tophits voor Broadway, waaronder Oklahoma, South Pacific en The king and I.
Hammerstein zat ook samen met Jerome Kern achter wat zo’n beetje beschouwd kan worden als de eerste echte musical ooit, ‘Showboat’ uit 1927, waar het wondermooie en emotionele ‘Ol’man river’ in zit. Hij kon goed samenwerken met anderen!

Hammerstein II stierf op 23 augustus 1960, op zijn 65ste, aan kanker. Het verhaal gaat dat het laatste nummer dat hij schreef ‘Edelweiss’ was uit The Sound of Music. Ik ben natuurlijk ongeneeslijk sentimenteel te noemen, maar als ik Christopher Plummer dat hoor zingen (was-ie het trouwens wel echt, want zo’n zanger was het volgens mij niet), dan hou ik het niet droog . . .

.

Ol man river

Edelweiss

Valery Gergiev

Toen ik eind vorig jaar ging solliciteren schreef ik in mijn brieven dat ik niet meer piepjong was. Bij de man die nu mijn baas is ontlokte dat tijdens het sollicitatiegesprek een hoofdschudden. Hij vond leeftijd minder relevant en nam me aan (hopelijk om nog een paar andere redenen dan alleen om het feit dat ik niet meer piep ben?).

Hij hoeft geen boodschap te hebben aan mijn klassieke opleiding, want bij hem doe ik een ander vak: dat van secretaresse. Maar hij legt wel een warme belangstelling aan de dag voor mijn klassieke opleiding en bezigheden. Dat stel ik zeer op prijs. Zo duwde hij me een paar weken geleden een artikeltje over operazangeres Tania Kross onder de neus, met als titel ‘Eigenlijk piek je rond je vijftigste jaar’. Zijn blik was veelbetekenend, tekst hoefde er niet bij.

Eergisteren scheurde hij weer rigoureus een paar pagina’s uit Elsevier. (Dat misschien iemand anders in het bedrijf prijs stelt op een heel exemplaar van Elsevier komt niet bij hem op.) Dit keer ging het over de Russische dirigent Valery Gergiev. ‘Ha!’ riep ik geamuseerd en half vertederd, ‘die ken ik!’ Nou steeg ik twee trappen in zijn achting: Gergiev kennen? Ik ga u eerlijk bekennen dat ik Gergiev wel ken, maar hij mij niet En ik ken hem vanwege zijn sonore spreekstem, niet vanwege zijn gebaar.

Bijna vier jaar geleden stierf mijn toenmalige baas bij de AVRO, Kees Hillen. Hij was, voordat hij bij de AVRO werkte, tien jaar directeur van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Tropenjaren. Vooral omdat gedurende die tien jaren Valery Gergiev voornaamste gastdirigent was bij het Rotterdams Fiel. En als je met Gergiev mag werken, betekent dat een inzet van 200 procent en een hoop trammelant oplossen. Kees deed dat tien jaar lang met verve.

Tijdens de crematie was het Rotterdams Fiel op tournee, mèt Gergiev, in een of ander verweg land, ik geloof China of Japan. Maar ze wilden, en Gergiev vooral, hun eer betonen aan de onvergetelijke Kees. En dus hadden ze een cd gestuurd, uit Verweggistan, met een gesproken inleiding van Gergiev en een speciaal voor Kees gespeeld stuk. De tranen liepen niet alleen mij, maar het merendeel van de aanwezigen over de wangen tijdens het spelen van de muziek. Ik sloot voor eeuwig Gergiev in mijn hart. Hij weet dat niet, maar het zal hem geen kwaad brengen.

Op het stationnetje in Vught las ik het artikel over Gergiev. Hij verlaat het Rotterdams Fiel om in zijn geliefde Sint Petersburg in het Mariinsky Theater mooie dingen te gaan doen. Dag Valery, en dank voor de mooie klanken. Lezen, dat artikeltje!

PS: Wat speelde het Rotterdam Philharmonisch Orkest: La Valse van Maurice Ravel, live, voor Kees.

Net het leven zelf

Dinsdag zijn we naar Rossini’s opera ‘De barbier van Sevilla’ op de Parade in Den Bosch geweest. Het was leuk, maar volgende keer pakken we het anders aan. Dan gaan we ’s middags al om een uur of vier met klapstoeltjes en een flesje witte wijn en broodjes zalm op de Parade klaar zitten, want dat had half Den Bosch dinsdag ook gedaan, jeminee, wat een macht volk.

Omdat we dus ver weg stonden, hielden we het alleen het eerste bedrijf vol (dat was nog anderhalf uur!) en ontging ons een aantal grappen op het podium, maar dat nam niet weg dat de grappen om ons heen extra duidelijk doorkwamen. De luidste grap was wel een brandweerauto die er met gillende sirenes langs moest omdat er brand uitbrak in een Grieks restaurant in ’s wereld bekendste eetstraat in Den Bosch, de Korte Putstraat. Ze denken groot in Den Bosch, dat merkt u wel. Nou hou ik toch al niet van Grieks, dus behalve de herrie van de brandweerauto deerde de fik mij niet.

Er was een meneer (nou ja, meneer) de aanminnig tegen mijn echtgenoot aan ging hangen en in onvervalst plat Brabants zei ‘zo kunde toch niks zien, mee al die minse die dur veur stoan’. Mijn echtgenoot had niet veel commentaar, hij wilde minstens de opera hóren. De man (volgens mij niet meer helemaal nuchter) besloot daarop zijn scootertje, dat tussen de toeschouwers geparkeerd stond, maar te pakken en weg te gaan, maar het had nog heel wat voeten in aarde vóórdat een en ander tussen de zittende toeschouwers uitgeparkeerd was….. zijn vuile spijkerbroek zakte aan de achterkant zo laag dat wij via de bilnaad vrij uitzicht hadden op de binnenlandse gebiedsdelen, za’k maar zeggen. Mijn mij vreemde buurman en ik zagen het tegelijkertijd, hetgeen tussen ons toch weer een band schiep…
Een mevrouw met een teckel achter ons had grote moeite haar kleine vriend stil te krijgen; die vond het namelijk niet goed dat er zomaar een scooter onder zijn snuit gestart werd en kefte de hele eerste acte bij mekaar.
De zangers leek het allemaal niet te deren en dirigent Bollon ook niet, hij dirigeerde onder het gillende sirenegeluid tenminste onverstoorbaar verder, hoogstens iets hoekiger dan voorheen.
Om te weten wat u allemaal gemist hebt hieronder iets over Rossini en iets over de opera zelf. Mijn echtgenoot stelt genereus een foto ter beschikking, dan kunt u zich iets beter in de avond verplaatsen. Ik kon het aan het einde alleen maar eens zijn met mijn echtgenoot die verzuchtte: ‘hè, heerlijk, opera is net het leven zelf’

Gioacchino Rossini leefde van 1792 tot 1868. Zijn componistenleven was eigenlijk aanmerkelijk korter want hij presteerde het de laatste 37 jaar van leven nauwelijks een noot op papier te zetten.
Vóórdat hij stopte met componeren was hij echter buitengemeen productief: hij schreef in 20 jaar maar liefst 40 opera’s, da’s toch gemiddeld twee per jaar. De analen vermelden dat hij vanaf 1850 problemen kreeg met zijn gezondheid, maar die problemen moeten eigenlijk al veel eerder zijn ontstaan: Rossini stond om zijn schranspartijen minstens even bekend als om zijn componeren: hij was enorm zwaarlijvig en een anekdote vermeldt dat hij liever een stuk bladmuziek opnieuw schreef, dan dat hij bukte om het van de grond te rapen, als het gevallen was…

De Barbier van Sevilla is misschien wel de beste opera die Rossini schreef. Een beetje jammer is het dat alle top-aria’s in de eerste acte zitten: Una voce poco fa (van Rosina) en het Largo al factotum della citta (van Figaro: wereldberoemd) en de roddelaria (van Don Basilio): allemaal in het eerste uur. Hoewel de opera vaart houdt moet je jezelf in het tweede bedrijf af en toe bij de kladden pakken om erbij te blijven: misschien ook wel door de voortdurende aaneenschakeling van hoogtepunten.

De graaf van Almaviva brengt een serenade aan Rosina. Zij woont in bij de veel oudere dokter Bartolo, die met haar wil trouwen. Ze wil graag met de graaf vluchten, maar Bartolo houdt haar voortdurend in de gaten. Figaro, de kapper, wordt ingeschakeld. Hij verzint wat streken en uiteindelijk lukt het de vuile plannen van Bartolo te omzeilen en het ideale koppel te formeren: de mooie Rosina en de knappe en rijke graaf Almaviva.

Op een onbewoond eiland

Joost Zwagerman heeft het voor elkaar. Een dezer dagen komt zijn boek uit met daarin de keuzes van een aantal BN-ers: welke popmuziek nemen zij mee naar een onbewoond eiland. De Volkskrant wijdde er een leuk artikel aan en de week zat tout-muziekminnend-Nederland-dat-er-wat-toe-doet bij Matthijs aan tafel in DWDD om een uurtje ‘lekker over muziek te praten’ (ik citeer Matthijs).

Ik zou Zwagerman’s klassieke evenknie wel willen schrijven. Bij de gedachte alleen al dat ik popmuziek mee zou moeten nemen naar een onbewoond eiland gaan mij de nekharen overeind staan. Jakkie bah, dan maar geen muziek. De deuntjes die in mijn hoofd hangen zijn meer dan voldoende om mijn pop-verlangen te bedienen.

Nee, we nemen klassiek mee, toch? En wat, of nog leuker: wie gaan we vragen daar iets over te zeggen? Maak es een lijstje. Niks leuker dan lijstjes maken om je af te leiden van dagelijks leed.

Nou ik eraan denk: dat is ook wat de heilige muze op zijn minst gebracht heeft (behalve frustratie, gevoel van onvermogen en angst). Met muziek bezig zijn betekende in ieder geval dat alle andere zaken onbeduidend werden en ver naar de achtergrond schoven. Daardoor kwam er soms een heel ander licht op dagelijkse problemen te schijnen. Er even niet aan denken kan immers heel andere invalshoeken brengen.

Ik daag u uit en geef mijn lijstje, tenminste één van mijn lijstjes, ik zou er talloze kunnen maken.

Eerst, met wie zou ik willen praten? Niet met de omhooggevallen types die onze recensie-pagina’s in de kranten over het algemeen bevolken en ook niet met zelfgenoegzame orkestleden, of dirigenten, of zangers. Es kijken: met Daniel Lohues, die zomaar in een interviewtje in VARA’s tv-magazine zegt dat hij Bach en Beethoven bij zijn goden heeft staan.

Met oud AVRO-collega Hans van den Boom die nog steeds lekker ongegeneerd kijkt naar alles wat klassieke muziek heet, met Anna Russell (ze is helaas dood, maar alles kan in de fantasie), die ongegeneerd aantrapte tegen het primadonnaschap en zo wel degelijk een prima donna werd, maar dan van het goeie soort.

Met dirigent Louis Buskens die van een loslopend groepje zangers een koor kan maken in ongeveer een uur en die nergens voor terugdeinst om muziek duidelijk en uitvoerbaar te maken. En tenslotte met Thomas Hampson, die ik een stuk van een vent vind en die zo mooi kan zingen en je toch het gevoel geeft dat de klassieke muziek van het hier en nu is, niet iets uit een grijs verleden.

En wat neem ik mee: pfoe, volstrekt willekeurig:

Concierto di Aranjuez, van Joaquin Rodrigo (alle vier de delen, telt als één)

De Rückertlieder van Mahler, zongen door Hampson (ja, ja ik ben aan het smokkelen)

Alle Mozartsymfonieën

Het Requiem van Verdi

Alle walsen van Johann Strauss.

Zo, nou mag u. Ik ben benieuwd en u zult zien: peins er eens over tijdens het afwassen en nadien zult u weten wat u ook alweer tegen die moeilijke collega of baas wilde zeggen, die al weken voor problemen zorgt.