Helge Roswaenge

Vandaag in 1897 werd de Deense tenor Helge Anton Rosenvinge-Hansen (later Roswaenge geboren in Kopenhagen. Hij ging niet meteen zingen, eerst studeerde hij chemie in zijn geboortestad. Hij leerde vooral zichzelf zingen; wat zou je ook met al die pedagogen… als je bovendien getrouwd bent met een sopraan die je in de gaten kan houden (je stem dan bedoel ik hè). Het was ook zijn vrouw die het eerste concert arrangeerde met haarzelf natuurlijk in een prominente gastrol, gelijk had ze.

Kleine rolletjes in kleine theaters volgden; de stem bleef niet onopgemerkt: in 1921 debuteerde Roswaenge in Bazel in de rol van Don José in Carmen. Hij was de volgende jaren steeds in Duits-talige theaters aan het werk.

Van 1932 tot 1939 trad hij regelmatig op in Salzburg. Hij werd een specialist in het Duits-talige repertoire en hij zong alle stijlen: Verdi, Wagner, Strauss, Bizet. Hij werd bekend als ‘de knecht van de hoge D’ (ik las ook ergens ‘de Deen met de hoge D’, ook leuk): briljante, bijna stalen hoge tonen, gecombineerd met een perfecte dictie van het Duits.
Kort na de tweede wereldoorlog werd hij gedeporteerd naar Rusland. Na zijn vrijlating settelde hij zich in Wenen, maar niet als zanger, maar als chemisch ingenieur. Het bloed kroop echter uiteraard waar het niet kon gaan en in 1949 pakte hij zijn carrière weer op: voor het gemak maar meteen aan de beide operahuizen in Wenen èn hij zong niet onverdienstelijk operette: vooral de rol van Prins Sou Sou in Franz Lehar’s Das Land des Lächelns bracht hem succes.

Er was een klein nadeeltje aan Roswaenge: hij zong geen Italiaans. En in de loop van de vijftiger jaren werd het steeds meer de gewoonte operarollen te zingen in de taal waarin ze geschreven waren. Een goeie ontwikkeling als je het mij vraagt. Momenteel studeer ik aan Carmen en onder de oorspronkelijke Franse tekst staat een zingbare vertaling in het Engels waar je de haren van te berge gaan. En de Habanera heb ik één keer in het Duits gezongen, maar dan ook maar één keer. Het werkt niet in een andere taal dan die waarin de componist het bedacht heeft. Wat te zeggen van ‘Ja die Liebe hat bunte Flügel’ tegen de oorspronkelijke zin ‘L’ amour est un oiseau rebelle’. Jeuk krijg ik ervan en nu het voor de centen niet meer hoeft vertik ik het ook langer om concessies te doen aan wat ik denk dat de componist heeft willen zeggen.

Terug naar Roswaenge: doordat hij geen Italiaans zong liepen de aanbiedingen snel terug. Er was nog een verovering van Amerika in de zin van concerten in Carnegie Hall en Madison Square Garden in 1963 en 1964. Kort daarna trok hij zich terug en wijdde zich aan het lesgeven.
Hij stierf in München in 1972.

In het filmpje een opname in het Duits van ‘Le postillon de Longjumeau’ met de fameuze hoge D!

Zangles 5 Stemtiepjes

We naderen het einde van dit mini-cyclusje over het praktische zingen. Deze week iets over stemtypen en het bijbehorende repertoire, over 14 dagen iets over vocalen en waar ze te plaatsen en ik wil graag afsluiten met ‘do’s and don’ts’ van de concertpraktijk. Daarna gaan we weer ‘gewoon’stukkies schrijven over de klassieke actualiteit en over dooie componisten en zo, tenslotte duurt de zomer niet eeuwig.

Voor dit stukkie heb ik even Theo Willemze uit de kast gehaald. Ik had niet meer alle stemtypen in mijn hoofd en hij heeft er in zijn boek ?Algemene muziekleer? een handig overzichtje van opgenomen, ergens achterin het boek. Het is een uiterst compleet (voor zover ik dat kan beoordelen) en handzaam boek, dat van Willemze. Hij besteedt niet al te veel aandacht aan vocale klassieke muziek, maar wat erin staat snijdt hout. Ik zal u aan het einde van deze zomer ook nog een lijstje verstrekken van de boeken die ik ken over zingen. Het is ook een heel apart vak, die menselijke stem, omdat ze zo dicht bij de ziel ligt en zo gecompliceerd in elkaar zit. Aan de andere kant moeten we er ook niet te moeilijk over doen: alle muziek begint bij de menselijke stem en als u in huis tijdens het rommelen uzelf er ineens op betrapt dat u een melodietje loopt te hummelen, kan dat de basis vormen voor meer en meer bestudeerd vocaal bezig zijn. Laten we er vooral geen cult van maken, dat gebeurt al genoeg.

Nou dan, voor mannen van laag naar hoog (ik noem alleen de meest gangbare stemtypen op):
– Basso buffo, lage bas, met komisch karakter. Vooral geschikt voor opera (Falstaff uit ?Die Lustigen Weiber von Windsor? en uit de gelijknamige Verdi-opera);
– Basse noble (ik heb ook wel ooit gelezen: basso profondo), de serieuze variant van de lage bas: Sarastro uit Mozart’s ‘Die Zauberflöte’ en Phillippo uit ‘Don Carlo’ van Verdi; een van de meest hartverscheurende bas-aria’s die ik ken zit in Don Carlo: ‘Ella giammai m’amo’.
– Bas-bariton: overgangstype van bas naar tenor. Door een Duitse zangprofessor wel een gekscherend: ‘der Übergang von Tenor zum Menschen’ genoemd. Hij was overigens zelf een bas-bariton en een verdomd goeie ook. Iago in Verdi’s ‘Otello’. Don Giovanni in Mozart’s gelijknamige opera.
– Spiel-bariton, lage maar niet te zware bariton. Feri in ‘Die Czardasfürstin’ van Emmerich Kalman.
– Tenor buffo: niet erg hoge tenor, kan veel repertoire aan, vooral in operette. Is vaak de komische noot (Menelaus in ‘La belle Hélène’ van Jacques Offenbach) en vaak een betere acteur dan zanger.

Grappig trouwens, zo las ik ook in Willemze, dat de namen voor de verschillende stemtypen dwars door alle talen gaan…
– Heldentenor: de gevierde jongens die vaak resonantie hebben waar hun hersens zitten en die kunnen tetteren tot grote hoogten. De laatste jaren wordt het beter, maar vroeger leken ze het alleen van de hoge c’s te moeten hebben. Acteren ho maar en corrigeerbaar qua tempo en volume, zeer zelden. Het wordt beter… er zijn een paar hele goeie op de markt tegenwoordig, die hun talen spreken, handelbaar zijn en om zich heen beginnen te kijken, jawel…
Alle Verdi-tenoren, Wagner-brullers en de Hertog in ‘Eine Nacht in Venedig’ van Johann Strauss. Een nadeel blijven ze houden, die tenoren: ze zijn over het algemeen zo klein van stuk. Ik had een goeie en slimme en aardige tegenspeler in ‘Die Czardasfúrstin’. Hij was alleen een kop kleiner dan ik en bij omhelzingen belandde zijn neus meestal tussen mijn borsten. Nou deed-ie het er ook om, maar we waren wel tijdens uitvoeringen ook bezig dat lengteverschil niet al te belachelijk te laten lijken. Hetgeen niet altijd lukte en op dramatische momenten wel eens onnodig gegrinnik uit de zaal oogstte.
– Lyrische tenor: wendbaar en licht en hoog. Buitengewoon geschikt voor Lied (mits-ie er de hersens voor heeft). Fritz Wunderlich: nooit ge-evenaard. Alle Mozart-opera’s.

De dames:
– Contra-alt, het laagste wat er is, donker van kleur. Veel oratorium en oude muziek. Nathalie Stuzmann bijvoorbeeld. Is niet veel repertoire voor geschreven, reden waarom ze wel eens het tenor-lied-repertoire jatten. Vind ik maar niks, volgens mij is bijvoorbeeld ‘Die Winterreise’ van Schubert echt voor een man geschreven en als ik dat dan hoor door een vrouw klopt er iets niet.
– Alt: iets hoger en iets lichter van kleur dan de contra-alt. Alt-Rhapsodie van Brahms (dus)
– Mezzo-sopraan (door de eerder genoemde Duitse zangprofessor ooit uitgescholden als ‘sopranen die te lui zijn om hoog te zingen’. Carmen. Onze eigen Tania Kross. Ook heel bruikbaar in jazz en lichte muziek, mits ze hun ‘operastem’ niet opzetten…
– De lyrische sopraan, wendbaar, grote hoogte, vaak wat koud-blauw en schel van kleur. De gravin in ‘Le nozze di Figaro’ van Mozart, Verdi’s lichtere rollen. Massenet’s lichtere rollen (Margerite in ‘Faust’?)
– De lyrico spinto. Wat zwaarder dan de lyrische, wat voller van toon en dramatischer. Ik op mijn best reken mijzelf graag tot de lyrico spinto, maar de zangpedagogen die ik had waren het er niet altijd over eens.
– De dramatische sopraan: de hoofdrollen Verdi’s opera’s. Wagner-sopranen. Vaak dragonders van wijven, met een EE-cup en dito geluid.
– De coloratuur mezzo-sopraan en de counter-tenor vormen een categorie apart… Bartoli is zo’n coloratuur mezzo. Van haar in het filmpje de ruzie tussen twee winden; in die aria komt haar coloratuur het beste tot zijn recht. Ik vind het spectaculair!

En die counter/tenoren doen eigenlijk iets tegennatuurlijks. Ik schreef in deze rubriek al eens iets over de countertenor-der-countertenoren: Farinelli. Hij was castraat. Tegenwoordig blijven de bakstenen in de kast, als u begrijpt wat ik bedoel, maar je wil het repertoire toch laten horen, dus laat je een man zijn strottenhoofd extra kantelen, zodat hij het geheel een octaaf hoger en vrijwel vibratoloos kan zingen. Ik ken weinig mooie: Sytse Buwalda als hij niet de rel-nicht uithangt en David Russell om er toch maar eens twee te noemen.

Huiswerk voor over twee weken (grapje…): alle bovengenoemde aria’s en zangers opsnorren en beluisteren en mij vertellen waarom u het met mijn indeling eens bent of waarom juist niet. Tenslotte is het maar een indeling…

Klassieke Actualiteiten

Er is zoveel te doen aan het klassieke muziekfront dat ik iets doe wat ik zelden doe, omdat er mij de tijd (helaas) toe ontbreekt: mij tot u wenden halverwege de week. Geen tijd te verliezen dus en meteen van start.

1.
In Vrij Nederland van 15 augustus jongstleden staat een leuk stuk over hedendaags klassiek. Nee, niet meteen wegzappen. Over mooie hedendaagse muziek. Niet over piep knor-muziek dus (die term wordt zelfs in het artikel genoemd. Ik ga hier niet het hele artikel herkauwen. Zoek zelf op de site van Vrij nederland zou ik zeggen. Wat ik wel wil overbrengen is hoop: op een goeie hedendaagse muziekcultuur, die weer meer mensen binenbrengt dan weg stuurt. Er mag weer welluidend gecomponeerd worden. Er wordt in het artikel een leuke website genoemd. Wilt u daar eens surfen klik hier.

2.
U kunt meeschrijven aan een opera! Meer weten: klik hier. Ik heb er zelf eens even gekeken en het ziet er veelbelovend uit. Overigens vooral doordat er in het artikel een foto is opgenomen van Angela Gheorghiu, opera diva (en draak) van dit moment en een plaatje om te zien!

3.
Theo Olof krijgt de Radio 4 Prijs. Het een een snoepie van een man, Theo Olof, nog heerlijk van ‘ons soort mensen’ van de oude garde van de klassieke muziek, maar genoeg muzikant om veel betekend te hebben in zijn lange leven. Dat ze maar opschieten met die prijs, want hij wordt er niet jonger op. 13 september is de uitreiking. U vindt er vast meer over de de website van Radio vier.

4.
Letterlijk uit een persbericht overgenomen:
In de hele maand december 2009 zingen Nederlandse zanggroepen voor moeders in ontwikkelingslanden. Zingen wordt in ontwikkelingslanden vaak gebruikt om informatie over gezondheid voor iedereen toegankelijk te maken. Omdat veel mensen niet kunnen lezen en schrijven. Maar ook omdat moeilijke onderwerpen zo makkelijker bespreekbaar worden.
Internationale gezondheidsorganisatie Simavi organiseert daarom het evenement HOGE NOOT. Simavi werkt in de armste delen van ontwikkelingslanden met moeders aan een betere gezondheid en via HOGE NOOT kunnen zangliefhebbers al zingend deze moeders steunen. Meer weten hoe u daar aan mee zou kunnen doen? Klik hier.

Nou dat was-ie weer voor het moment. Wat een info! Blij dat is zaterdag weer gewoon over zingen in de praktijk mag schrijven…

Klassieke Kwoot (6)

Kyteman wordt geïnterviewd in De Volkskrant. Hij citeert jazz-trompettist Eric Vloeimans ‘Muziek is de blikopener van de geest’.

Ik ging eens op zoek naar hem en vond een buitengewoon getalenteerd, prettig gestoord type dat snapt waarom het in de muziek gaat. Hij maakt Hip Hop en aanverwante muziek, maar de kwaliteit is zo hoog en zo boven het gemiddelde pop-niveau uit dat het me onmiddellijk meenam… Zo wordt uw stukkies-schrijfster toch nog bewogen door muziek van niet-dooie componisten… geweldige vent, die Kyteman.
In het filmpje een stukje uit De Wereld Draait Door waarin u kunt zien wat ik bedoel.

Weet u een originele kwoot? Mail ‘m en wie weet plaats ik ‘m!

Sag beim Abschied leise Servus

Servus is ter ziele; wat er nog van over is, gaat barbecue-end (wat een merkwaardig werkwoord) ten onder en vervolgens op in een nieuw opgerichte musical-vereniging.
Ja duh, zult u zeggen, waarom moeten wij dat weten? Zo?n pruts-operette-vereniginkje ergens in het Brabantse, bestond nog geen dertig jaar, was niet een toppertje (hoewel ze behoorlijk partij gaven in hun hoogtij-dagen), timmerde de laatste jaren nauwelijks aan de weg, behalve dan als speeltje van de voorlaatste voorzitter? nogmaals, waarom moeten wij dat weten?

Waarschijnlijk zit het mij zo dwars omdat het betekent dat het toch al geteisterde genre operette weer een voorvechter verloren heeft. En het had volgens mij niet gehoeven. In haar hoogtijdagen telde Servus zo?n zestig leden en die schrokken er niet voor terug ook de zwaardere operettes aan te pakken. Koorbezetting door amateurs; solistenbezetting door (semi)professionals werd er hard gewerkt en veel gelachen: eigen kostuums, eigen decors? begeleiding zoeken (soms in geslaagd, soms minder). Ik werkte aan een paar operettes mee en leerde er veel. En o, wat hebben we een plezier en leuke avonden gehad. Veel van mijn anekdotes die in deze annalen opduiken stammen uit mijn Servusjaren.
Servus had een voorzitter die een van mijn beste vrienden werd. Hij slalomde langs conflicten met regisseurs, dirigenten en solisten, peuterde centen en ‘bijdragen in natura’ los bij de middenstand in Waalwijk en omgeving; was er altijd achter de schermen en bracht de vereniging naar een hoogte die ze eigenlijk net niet haalde, maar hij hield ze op hun tenen en dat was nodig om te overleven.

Na zijn hersen-infarct moest hij knarsetandend toezien hoe de vereniging speelbal werd van iemand die niet de diplomatie en het doorzettingsvermogen had van zijn ouwe voorzitter. Langzaam, maar oer-zeker gleed Servus af, via de middenklasse naar de afgrond. Injecties met een goed orkest uit zusterstad Katowice mochten niet baten; legden eerder het afglijden pijnlijk bloot en tenslotte won de musical. De ouwe knarren werden te oud en boden niet genoeg weerstand aan de adepten van ‘Idols’, ‘So you wanna be a popstar’,’Holland’s got talent’ en ‘Op zoek naar Joseph’s en Evita’s’. Hou me te goede: niks tegen musical, in tegendeel, maar het is wel zijn eigen genre en moet van operette afblijven. Een musicalzanger is nog geen operettezanger (heeft het zelden in zich verenigd) en denken dat die twee verenigbaar zijn is een misvatting die er mede toe geleid heeft dat Servus nu exit is.

De dierbare vriend overleed plotseling, ruim een jaar geleden en heeft gelukkig de ergste afglijding niet meer meegemaakt. Was-ie er nog maar, dan begonnen we samen een nieuwe club. Ter gelegenheid van zijn uitvaart zong ik ‘Die Letzte Rose’ uit Martha en de grote aria uit Der Zigeunerbaron, een tijdje mijn handelsmerk: Saffi op blote voeten
Wij wisten toen al: met Jan sterft ook Servus, al deed Servus er nog ruim een jaar over.
Toch: dank voor alle plezier dat we samen hadden, de mooie producties die we samen deden, de kratjes bier die we samen soldaat maakten en de broodjes kroket die we verorberden tijdens de pauzes van repetities.
En inderdaad: ‘Sag beim Abschied, leise Servus

Registerbreuken en communicerende vaten

Registerbreuken. Tsja, moeilijk onderwerp. Maar als je gezegd hebt dat je het erover zult hebben moet je dat ook doen. Dus waag ik een poging, in de hoop dat u er wijzer van wordt en niet dat het meer vragen oproept dan het beantwoordt.

Als je zingt tap je uit drie verschillende vaatjes: eentje staat voor je borstregister, eentje voor het middenregister eentje tapt uit het kopregister. Je hebt nog mensen die daar bovenop over een fluitregister kunnen beschikken, maar daar hebben wij gewone stervelingen meestal geen beschikking over. Meestal is het strottenhoofd van die mensen ineens even gekanteld, omdat ze iets geks met hun stem aan het doen waren en hadden ze ineens een aantal tonen in de hoogte erbij. Als je die truuc nog een keer kunt uithalen, kun je met zo’n fluitregister aardig gekke dingen doen.

Je borstregister loopt (vanuit de piano gedacht) van d-groot naar d-klein. Het midden van d-klein naar d-1 en het kopregister van d-2 naar d-3. Allemaal ongeveer hè, want muziek is geen exacte wetenschap.

Nu ik Carmen studeer kom ik in een ander register terecht dan waar mijn eerste sopraan zich normaliter in beweegt. Meer in de laagte en meer rond het gebied waar de stemovergang van het borstregister naar het middenregister zit. Dat betekent opnieuw uitvinden waar de beste schakelplek zit en proberen dat schakelen zo soepel mogelijk te laten verlopen. Omdat dat soepel schakelen voor de stem(banden) beter is en voor de toehoorder mooier. Als de muziek erom vraagt kun je besluiten het schakelen wel duidelijk te laten horen. Je krijgt dan een rauwer effect wat bij Carmen wel een functie kan hebben (mijn ouwe hoofdvakdocent aan het conservatorium krijgt nu kippenvel als hij dit leest), maar wat wel gevaarlijker is: je stembanden verdragen maar zoveel lompigheid en de toehoorder kun je niet steeds met al die emotie om de oren blijven slaan, daar wordt-ie moe en chagrijnig van.
En ook de kleur moet wat veranderen: waar het vroeger veel helblauw en knalrood was moet het nu meer in tinten bruin, paars en donkerrood. Leuk om te ontdekken, maar ik moet u eerlijk bekennen dat ik een nieuwe conditie op moet bouwen en dat het in het begin wel eens tot hesigheid en kuchen leidde… Het gaat inmiddels beter, dank u…

Goeie smaak en doseringskunst komt hier van pas (en zin voor lijfsbehoud natuurlijk, als je het zaakje naar de gallemiesen zingt ben je sowieso uitgezongen).

De plaatsen op de toonladder (haal weer even het toetsenbord van de piano voor de geest) waar die schakeling plaatsvindt is mede representatief voor wat voor stemtype u hebt. Hoe hoger het stemtype, hoe hoger het punt waarop u schakelt naar een volgend register. Een alt zal ongeveer een terts lager omschakelen dan een sopraan (ken u het nog vollegen???).

Bij de een loopt dat schakelen overigens veel soepeler dan bij de ander. Er zijn er die er onbewust overheen zingen en als ik dat hoor zegen ik hen in gedachten en begin er niet over…. Je zou ze maar es bewust kunnen maken en dan gaan ze er problemen over maken en zangers zijn al gecompliceerd genoeg. En van het borstregister naar het middenregister schakelen is vaak hoorbaarder en lastiger soepel te doen dan van het middenregister naar het kopregister. Jongens en meisjes die ‘belten’ gebruiken dat kopregister trouwens nauwelijks en blèren door op het middenregister totdat de stem zegt: toedeledoki, nou doe je het verder maar zelf. En dan gaan ze de klassieke pedagogen bellen en help roepen (tenminste als ze nog een geluid kunnen uitbrengen…) en dan zijn ze boos dat ze niet à la minuut geholpen worden.

Hoe vindt u nou uit waar die registerbreuk zit?
U doet even iets wat in principe niet goed is voor de stembanden: zing een harde klank è, die u zo laag mogelijk laat beginnen en zing die als een sirene naar boven. Je komt dan al snel op een punt waarop de stembanden op zijn strakst staan en loslaten om vervolgens opnieuw aan te gaan spannen. Dat punt hoor je, er is een soort (jodel)klik. Jodelaars doen niet anders dan hun stembanden die klik steeds laten maken. Niet zelf gaan rommelen met dat jodelen, want dat is een vak apart. Het punt waarop die klik te horen is, is het punt waarop de stem schakelt van borst- naar middenregister.

Hetzelfde kun je doen voor de schakeling van midden naar hoog. Maak er een lelijke, harde vlakke è van, dan is het het duidelijkst. Doe het niet te vaak achter elkaar. Het is best moeilijk te horen, waar het punt is, als je zelf luid aan het zingen bent. Gewoon morgen nog effe proberen, niet tot in den treuren doorgaan, want dan wordt het letterlijk in den treuren.
De beide punten waar de stem ‘overspringt’ naar het volgende register, gecombineerd met de kleur van de stem en het gebied waar-ie het meeste straalt, maakt u tot heldentenor, spielbariton, lyrische sopraan, contra-alt of noem nog maar eens meer van die gedrochten-namen op… Er zijn natuurlijk heel veel mengvormen.

Hoe oefen je nou het soepel laten lopen van die overgangen? Hier komt de theorie van de communicerende vaten om de hoek kijken. Je mengt wat van het een bij het ander en laat zo de stem soepel naar zijn volgende register glijden. Begin daartoe een dalende kwint te zingen, die ongeveer een terts boven de breuk begint en daalt tot een terts onder de breuk. Eerst neuriënd, later op een vocaal die makkelijk voor u is, dan op eentje die wat lastiger is. Doe hetzelfde stijgend. Luister goed en objectief naar uzelf, zing nooit te luid. Pas als het lekker loopt gaat u wat meer gas geven. Zoek in het repertoire waar u zingt uit op welke noot u schakelt, dat kan per aria verschillen. Het is nooit exact hetzelfde punt, want zoals ik al eerder opmerkte: muziek is geen exacte wetenschap. En maak het allemaal niet te emotioneel en gewelddadig: dat kan ook de moord voor uw stembanden betekenen.

Op die stemtypen en het bijbehorende repertoire gaan we een volgende keer verder in…

In het filmpje stemkunstenares Greetje Bijma,die heel goed kan spelen met registers. Ze praat er ook tamelijk consistent over. Als je haar soms hoort denk je, die is knettergek, maar volgens mij weet ze heel goed wat ze doet…

La Serva Padrona

1 augustus 1752: wonderlijke herrijzing van de komische een-acte-opera ‘La Serva Padrona’. In eerste instantie werd het niks met die komische opera. Het was ook niet een zelfstandige opera: ze diende als intermezzo in een andere opera, een serieuze, van Giovanni Battista Pergolesi. Het publiek vond het eerst maar niks (waarschijnlijk heeft dat aan de opera seria gelegen waar La Serva onderdeel van was) en dus verdween ‘La Serva’ van het toneel. Maar ineens ontdekte het publiek deze sprankelende komische opera opnieuw, werd ze zelfstandig opgevoerd en begon ze aan een zegetocht die tot vandaag duurt. Want het thema (sorry ge-emancipeerde vrouwen) is nog steeds actueel: de keukenmeid palmt haar baas in en wordt op slinkse wijze de baas in huis, niet alleen over het andere personeel maar vooral over haar baas.
De première was op 28 augustus 1733 in Napels, de ‘opleving’ op 1 augustus 1752 in Parijs.

Het is een prima opera om uit te voeren: je hebt een goeie bas nodig en een goeie sopraan. Die hebben beiden een huzarenaria, dus komen lekker aan hun trekken. De derde rol is een niet sprekende en niet zingende rol, dus zelfs de toneelknecht kun je hiervoor gebruiken…
Het geheel duurt 45 minuten, dus als het je smaak niet is ben je binnen een uur weer buiten.

De plot is simpel
Uberto, een oudere vrijgezel is boos op zijn meid Serpina, want die heeft hem zijn chocola nog niet gebracht. Serpina is sowieso nogal buiten haar boekje aan het gaan, want als Uberto vraagt om zijn hoed en jas omdat hij uit wil gaan verbiedt ze hem doodleuk het huis te verlaten. Uberto verzoekt zijn knecht hierop een vrouw voor hem te zoeken, zodat hij zich van Serpina (waarom zou dat mens nou toch zo heten…?) kan bevrijden.

Serpina haalt vervolgens de knecht over Uberto in de val te lokken: hij moet met haar trouwen en niet met een andere vrouw. Ze voert tenslotte de vermomde knecht ten tonele en doet hem voor als een militair met wie ze zal trouwen. De militair eist wel een bruidsschat van Uberto of Uberto moet zelf maar met Serpina trouwen. Uberto trapt erin: hij besluit dan maar met Serpina te trouwen. De twee kunnen het niet over hun hart verkrijgen hem echt te bedonderen en ze onthullen hun streek. Uberto realiseert zich dat hij eigenlijk al die tijd al van Serpina hield en besluit ondanks de streken die ze heeft haar te accepteren als zijn echtgenote.
Happy end.

La Serva Padrona werd het archetype voor komische opera in die jaren: Mozart heeft ernaar gekeken toen hij zijn keukenmeidenrollen schreef, en Johann Strauss moet er wel naar gekeken hebben toen hij zijn Adèle (in Die Fledermaus) bedacht, kan niet anders.

In het filmpje de grote aria van Serpina, uitstekend gezongen en geacteerd (en goed geregisseerd dat zie je zo…)