Gevonden onder een boom

Vandaag in 1972 ging de tweede opera die Scott Joplin (u weet wel, van ‘The entertainer’) geschreven heeft in première: ‘Treemonisha’. Hoezo? zult u zeggen: Joplin leefde van 1868 tot 1917 (want dat wéét u…), en in 1972 pas een première van zijn opera die hij in 1910 af had?

Tsja, Scott Joplin was zo’n beetje de eerste ‘neger’-componist van min of meer westerse muziek en hoewel hij van na de afschaffing van de slavernij was, kan ik me niet voorstellen dat de weg van zijn gecomponeerde muziek gepubliceerd en uitgevoerd krijgen een makkelijke was.

In 1911 heeft hij betaald voor het uitbrengen van een klavieruittreksel van de opera. Van dat klavieruittreksel heeft hij een kopie gestuurd naar het ‘American Musician and Art Journal’. In dat tijdschrift verscheen een positieve, pagina-grote recensie. Het heeft niet mogen baten: tijdens Joplin’s leven is Treemonisha nooit uitgevoerd. Er is slechts een soort doorloop-repetitie gehouden met Joplin zelf aan de piano in het Lincoln Theater in Harlem, New York; daar moest Jolin zelf godbetert voor betalen.

De ‘herontdekking’ van het piano-uittreksel in 1970 heeft uiteindelijk tot de echte première geleid in 1972 (met een orkestratie van T.J. Anderson) en toen was het succes niet meer te stoppen.

Vanwege de pianobegeleiding en de niet al te moeilijke muziek is het voor een amateur-gezelschap goed te doen. De opera duurt bovendien niet heel lang. Er zijn talloze koren die denken dat als ze zich allemaal zwart schilderen, ze ook ‘neger’muziek kunnen maken (en de term negermuziek is hier, net als de term negercomponist hierboven beslist niet discriminerend bedoeld, in tegendeel!).

Ik heb zelf Treemonisha ooit mogen zingen in een semi-concertante uitvoering. Die uitvoering was qua zang niet slecht, al moest de dirigent wel alle zeilen bijzetten om zijn (deels wat oudere) koorleden tot enige ‘swing’ aan te zetten.

Ik geneerde me met mijn zwart geschminkte toet, maar kon niet goed uitleggen waaróm ik me geneerde en zat toen nog in de fase waarin je blij mocht zijn met iedere rol die je kreeg toebedeeld; niet moeilijk doen dus over wat zwarte schmink (die trouwens na 14 dagen nóg in de randen van mijn oren zat…).

De stem van Treemonisha lag me wel en ik herinner me dat vooral de ‘Real slow drag’ aan het einde, met de sopraansolo, het in de zaal en bij het koor goed deed. Ik kreeg er wel die typische ‘sleep’ in die het stuk nodig had en ik kon (en kan nog steeds) flink gas geven, de ramen van de aula van de muziekschool in Eindhoven rammelden.

Je doet de opera overigens tekort als je ‘m een ‘ragtime-opera’ noemt. Er zit ragtime in, maar er is tevens een goeie, volledige ouverture, er zijn recitatieven, koren, dansen, stukken die sterk aan negro-spirituals doen denken en een paar goeie aria’s; hij was echt wel goed bezig die Joplin!

Het plot? Tamelijk overzichtelijk. Treemonisha heet zo omdat ze bij een grote boom is gevonden en omdat ze daar als kind heel graag speelde. Ze blijkt als ze opgroeit buitengewoon intelligent en begaafd te zijn en ze wordt onderwijzeres, iets dat in die tijd door de arme zwarten in Amerika gezien werd als ongeveer het hoogst bereikbare (tegenwoordig weten we wel beter… ).Ze preekt dus ‘educatie, educatie!!!’ en dat valt niet overal erg best.

Vooral niet bij de zwarte kerk (dat viel trouwens in die tijd bij geen enkele kerk erg lekker: de Brabantse zinsnede ‘houde gullie ze mar èrrum, dan houwe wij ze wel dom’ is hier zwaar van toepassing). Treemonisha wordt vanwege haar denkbeelden ontvoerd, maar net op tijd weer vrijgelaten en iedereen is blij dat ze terug is en heeft inmiddels haar denkbeelden geaccepteerd. Einde opera.

Ik ga u niet vermoeien met een nog langer stukkie over het leven van Joplin; hij heeft het niet gemakkelijk gehad. Stof voor een apart ander stukkie, ooit eens…

In het filmpje een klein uittrekseltje uit de opera. Geluid is prut, maar de bedoeling komt goed over en de trouw aan zijn stijl waarmee Joplin componeerde ook. Er waren weinig fatsoenlijke filmpjes beschikbaar.

Domingo op een presenteerblaadje

Soms krijg je een onderwerp voor een stukkie op een presenteerblaadje aangereikt. Deze opmerking zult u in deze rubriek wel eens vaker gelezen hebben. Het moeilijkste voor een columnist (en ik ben daarbij volgens mij in goed gezelschap) is het bepalen van het onderwerp. En het meest frustrerend is het als je dan eindelijk gekozen hebt en de actualiteit haalt je in. Deze week heb ik het makkelijk: geen actualiteit die mij afhoudt van het feit dat vandaag in 1941 Placido Domingo geboren werd; desnoods schrijf ik twee stukkies…
Ik bewonder Domingo zeer: van de ‘drie tenoren’ (José Carreras, en Luciano Pavarotti waren de ander twee) die in de jaren tachtig van de vorige eeuw (dat klinkt véél langer geleden dan het eigenlijk is) zo bekend werden, was hij de meest celebrale, de meest intelligente. En bovendien een mooie man. Lekker groot, dat mankeert er bij tenoren ook nogal eens aan.

Een van mijn medestudenten aan de Sommerakademie in Salzburg in die jaren zei ooit “Der Mann stirbt so schön” en gaf daarmee het acteertalent van Domingo in dat korte zinnetje prachtig weer. Domingo kan acteren, de andere twee van het illustere groepje kunnen/konden dat minder. Met Pavarotti had ik het al helemaal niet zo en op Carreras was ik vanaf het begin verliefd, maar niet zó dat ik niet zag dat hij in alle rollen eigenlijk hetzelfde deed. Hetgeen niet betekende dat hij me niet de tranen naar de ogen dreef,het is een temperamentvol menneke en legendarisch eigenwijs.

Pavarotti leeft niet meer. We liepen in 2007 een klein restaurantje in Bomerano in, zagen de tv (die in alle restaurants in Italië, van goedkoop naar duur, áltijd aanstaat) en wisten meteen waarom de natie zich in rouw onderdompelde: Luciano was dood. De ober trok een bijpassend gezicht en buiten paste het weer zich ook al aan: het onweerde dat het een aard had.

Carreras is er nog, al heeft het een tijdje weinig gescheeld: hij overwon leukemie, zong daarna nooit meer zo krachtig als daarvoor, maar won aan persoonlijkheid. Hij zingt meer dan ooit speciaal voor mij… tenminste zo voel ik het.

Bij al het nieuwe, aanstormende talent bleef Domingo overeind. Wie mij regelmatig leest kent mijn affectie voor Rolando Villazon, maar die heeft een heleboel aan Domingo te danken. En Domingo wist wanneer hij nieuwe wegen moest inslaan: hij dirigeert tegenwoordig heel vaak en hij coacht nieuw talent. Bovendien ‘droogt hij aardig op’: hij is aan de zware kant, maar hij krijgt zo’n lekker doorleefde kop, iets waar ik als ouder wordende dame ook nogal eens op val…
Daarom een extra hartelijke felicitatie voor Placido en hieronder een korte levensloop.

Domingo werd geboren in Madrid op 21 januari 1941 en verhuisde als kind met zijn familie naar Mexico. In Mexico-stad studeerde hij aan het conservatorium. Hij debuteerde als Alfredo in La Traviata. En dan huppekee: New York in 1965; Milaan, Teatro alla Scala in 1969; London, Covent Garden in 1971.
Hij had een neus voor carrièreplanning: in 1981 scoort hij met John Denver een hit (‘Perhaps Love’, nog vaak gezongen bij bruiloften en uitvaarten) en in 1987 staat hij in een kerstspecial met Julie Andrews en John Denver. Bij de sluitingsceremonie’s van de Olympische Spelen 1992 en 2008 zingt hij en in 2007 gaat hij zelfs zover te zingen in een aflevering van´ The Simpsons´.

In 2009 was hij de eerste winnaar van de Birgit Nilsson-prijs Operazangeres Birgit Nilsson bepaalde dit postuum: ze had vóór haar overlijden in 2005 de naam van Domingo in een enveloppe gedaan…

Domingo kan in 6 talen overtuigend zingen, maar zijn belangrijkste rollen zijn in het Italiaans (Otello, Cavaradossi, Don Carlos, Des Grieux, Dick Johnson, Radames) in het Frans (Faust, Don José, Samson), en (wat later) in het Duits (Lohengrin, Siegmund).

Bij zo’n lange carrière kun je enig vergelijkend warenonderzoek plegen. Daarom hieronder twee versies van de mooiste tenoraria ooit ‘E lucevan le stelle’ uit Tosca; de eerste van recente datum en de tweede van 1969. Voor die tweede moet u effe scrollen, de aria start ongeveer op 3 minuten. Ik heb ze bewust gekozen zonder bewegend beeld erbij, dan kunt u de oren beter spitsen. Je hoort dezelfde man zingen en je hoort dat de stem ouder is geworden, maar o, wat zingt hij nog prachtig!

Rossini, gedonder rond het Stabat Mater?

Vandaag in 1842 was de première van Rossini’s Stabat Mater, voluit eigenlijk ‘Stabat mater dolorosa’: de droevige moeder stond onder het kruis. Ik heb het erover omdat het een waanzinnig mooi stuk is, omdat er een denderend tenorstuk in zit (dat stuk wordt ook vaak los van het geheel uitgevoerd) en omdat het net een opera is.

Rossini componeerde het Stabat Mater laat in zijn carrière, toen hij allang was opgehouden met het componeren van opera. Misschien is dat de reden dat de opera in dit Stabat Mater gekropen is. Hij deed er maar liefst tien jaar over en da’s gemiddeld een flink stuk langer dan hij voor zijn andere grote werken nodig had.

Dat hij er tien jaar over deed kwam waarschijnlijk ook door zijn slechte gezondheid. Hij had de nummers 1 tot en met 5 en 9 af toen hij zijn vriend Giovanni Tadolini vroeg er 6 delen bij te componeren. Vervolgens presenteert Rossini het werk als door hemzelf gecomponeerd in 1833. Deze versie is daarna nooit meer uigevoerd.

Toen de opdrachtgever stierf werden de rechten van dit werk verkocht aan een Parijse uitgever die het werk afdrukte. Rossini protesteerde, toen waren de niet door hem gecomponeerde delen ineens belangrijk, want daarover had die uitgever immers niks te zeggen??? Klassieke muziek-politiek als je het mij vraagt.

Prompt liet de uitgever de zes door Rossini gecomponeerde delen uitvoeren in oktober 1841. Rossini had in de tussentijd de publicatie-rechten al weer verkocht aan Eugène Troupenas en er kwam een hoop gedonder van. Toen Rossini’s partij het laatste proces won kwam er garen op de klos en maakte Rossini het werk af en verving dus de door Tadolini gecomponeerde delen (bent u daar nog?)

Dat was nog niet het einde van het gedonder, want Rossini had nogal wat vijanden, onder wie een belangrijke: Richard Wagner. Die was niet zozeer tegen Rossini gekant als wel tegen de componeerstijl van die dagen. Hij kreeg het voor elkaar een week vóór de première in Robert Schumann’s ‘Neue Zeitschrift für Musik’ de aanval te openen op de populariteit van Rossini en op het gedoe met de auteursrechten.

Het lijkt erop dat vooral de kift Wagner leidde: hij was nog een broekie in die tijd en had zelf nog nauwelijks succes met zijn muziek. Terwijl ik dit typ denk ik grinnikend: ik had graag geleefd in die tijd en geweten wat ik nu weet: ik hou wel van een beetje polemiek (vooral als het mijzelf niet aangaat, vals hè?).

Affijn, lang verhaal kort: op 7 januari 1842 gaat het Stabat Mater in zijn huidige vorm in première. Het huzarenstukkie van de tenor, het Cuius Animam was het laatste deel dat klaar was en verbeeld ik het me nou, of hoor je in dat deel wat terug van de polemiek van die dagen? Het zal wel wishful thinking zijn…

Hoe dan ook: het werk was een doorslaand succes: Rossini’s naam werd gescandeerd en drie delen moesten nog eens gespeeld en gezongen worden. Lange neus naar Wagner. Er was wat gemor in Noord-Duitsland dat het werk te frivool zou zijn (lees: teveel op opera leek…), maar dat kon de opmars van het succes niet drukken.

In het filmpje het tenor-huzarenstukje. Ik kan u niet vertellen wie de (knappe!) tenor is die hier zo makkelijk zingt. Frisse uitvoering, frisse persoonlijkheid. Wie hem kent mag het mij vertellen! Het enige dat erop aan te merken is dat je zo’n stukkie eigenlijk uit het hoofd zou moeten zingen, maar alla, het menneke is nog jong en hij lijkt nog een beetje last van zijn zenuwen te hebben.

Catherina en weggemaaid gras

Nou heb ik me toch het gras voor mijn eigen voeten weggemaaid met mijn laatste stukkie van 2011! Duh, zult u zeggen, hoezo????
Nou, toen ik een eindejaarsoverzicht maakte aan de hand van mijn eigen leven stond ik er niet bij stil dat ik zelf in 2012 op een zaterdag jarig was en op zaterdag publiceer ik altijd. Nou had ik dus eens een mooie levensloop kunnen maken van de dramatisch lyrisch eerste sopraan Marlies Geurts, a.k.a. Vocalies, geboren op 14 januari 1959 in Eindhoven, Nederland. Proest… alsof u daarop zit te wachten…

Ik kwam echter wel iets opmerkelijks tegen bij mijn gangen door de krochten van de muziek. De laatste weken ‘heerst’ er een nieuw virus op Facebook: het schijnt nou es heel erg leuk te zijn uit te zoeken welke hit er op nummer één stond op de dag dat je geboren werd. Omdat ik vond dat ik niet achter kon blijven bij die hype (je moet wat om als klassieke knar bij de tijd te blijven) zocht ik dat ook eens uit. Het was ‘Come prima’ van Tony Dallara; niks bijzonders dus, het enige significante (om dat vreselijke woord maar eens te gebruiken) was dat het een Italiaans hitje was, geen Engels. En toen zag ik ineens ergens uit een ooghoek staan dat 14 januari ook de geboortedag was van Catherina Valente en die heb ik altijd erg bewonderd. Ze was op de toppen van haar kunnen toen ik geboren werd (ze is van mijn vaders leeftijd, van 1931); ze is geen klassieke zangeres, maar wel een goeie in haar genre en ze had een soort Catherine Deneuve-achtig aura van schoonheid en beschaving over zich; dat kan ik ook altijd zeer waarderen, want de showbiz is (net als de klassieke wereld) een vuil wereldje.

Valente was in de jaren vijftig en begin jaren zestig in Nederland en België enorm populair. Ze was samen met haar broer Silvio Francesco ook succesvol in het theater, de film en later op tv.
Ze werd geboren in Parijs als dochter van de accordeonist Giuseppe Valente, en de muzikale clown Maria Valente. In 1952 trouwde ze met jongleur Erik von Aro, die haar manager werd.

Ze begon als zangeres en danseres bij circus Grock en maakte in 1953 haar eerste platenopnamen als zangeres. Haar eerste grote hit had ze in 1954 met ‘Ganz Paris träumt von der Liebe’, de Duitse vertaling van ‘I love Paris’ van Cole Porter (hé, die heb ik hier in een van mijn podcasts al eens gedraaid!) Later dat jaar: ‘Malaguena’ en verder: ‘The breeze and I’, ‘Siboney’, ‘Baiao Bongo’ ‘Fiesta Cubana’. Ik hou op, want anders wordt het zo’n lange lijst en da’s niet leuk om te lezen.

Tot 1963 staat ze in onze contreien bijna onafgebroken in de hitparade met al of niet originele Nederlands- en Duitstalige nummers. Eind jaren zestig trekt ze naar de Verenigde Staten en zingt daar het meer jazzy repertoire. Na de tachtiger jaren wordt het stiller (hetgeen niet verwonderlijk is: een mens wordt ouder). Ze leeft nu teruggetrokken in haar villa in Zwitserland, aan het meer van Lugano.

In het filmpje een opname van de titel ‘Ganz Paris träumt von der Liebe’, juist omdat die titel zo leuk past op de titel van Cole Porter. Luister naar het charmante accent.