Schubert’s Deutsche Messe; een rode draad

Misschien weet u dat ik af en toe CD’s recenseer voor de Klassiekshop en als u het niet wist, dan weet u het nu…
Ik maak altijd met kloppend hart de pakketjes open die ze me toesturen. Je weet nooit van te voren wat ze nu weer ter ‚recenseringhe ende vermaeck‘ hebben bedacht. Soms denk ik: „wat moet ik dáár nou mee???“ en soms denk ik „Jippie!“

En soms verwacht ik makkelijk iets over een CD te kunnen schrijven; soms valt het erg tegen en zit ik na een uur ploeteren nog met de handen in het haar. Want maak er maar eens chocola van als je niks van het produkt weet, als er kraaienvals gezongen wordt of als de opname zo oud of slecht is dat je er eigenlijk niks mee kunt. Ik wil niet zeggen dat dat vaak het geval is hoor, uiteraard verkopen ze bij de Klassiekshop heel veel prachtige CD’s, maar zo af en toe zit er wel eens iets tussen, waarvan je je afvraagt hoe je je daar nou weer netjes uit moet l…. en aangezien ik daar niet heel goed in ben, schrijf ik, al is het hoogzelden, wel eens een negatieve recensie. Mocht u me daar willen lezen, klik op deze link!

Het laatste pakketje bevatte verrukkelijke muziek. Allemaal spekkies naar mijn bekkie. Ik sorteer zo’n pakketje van moeilijk naar makkelijk, ik doe, gedisciplineerd als ik ben, de lastigste het eerst. Daarom bleef de Deutsche Messe van Franz Schubert liggen voor het laatst. Er zijn een paar werken die rode draden vormen in mijn klassieke leven en Schubert’s Deutsche Messe is er daar een van, dus toen ik op een late zondagavond de CD eindelijk in de speler schoof, wachtte mij een klein uurtje prettige herinneringen die ik hier eens lekker met u kan delen.

Eerst even kort over de Deutsche Messe.
Gecomponeerd in 1826 en in het Duits dus, niet in het Gregoriaans. En nog niet eens uit het Gregoriaans vertaald, maar eigen teksten gebruikt, nou ja eigen… Johann Philipp Neumann, die ook de opdracht voor de compositie gaf, schreef de teksten. Van Schubert zelf zijn er twee versies: eentje voor 4-stemmig koor met orgelbegeleiding en eentje met een soort kleine symfoniebezetting erbij. Broer Ferdinand schreef nog een paar bewerkingen: voor jongenskoor en eentje voor 4 mannenstemmen zonder begeleiding. Kortom: je kunt de mis in iedere gewenste samenstelling uitvoeren. Dat maakt ‘m ook zo geliefd onder amateur-verenigingen, of die nou blazers of zangers bevatten.
Het feit dat de teksten niet de Gregoriaanse misteksten volgde was een doorn in het oog van de Weense Aartsbisschoppelijke Consistorie, maar desondanks (of misschien wel dankzij…) werd de mis snel razend populair.

Ik zong de mis voor het eerst in het gemengde koor van het dorp waar ik opgroeide. Toen troffen mij de teksten al; die zijn namelijk nogal poëtisch en meer vanuit het menselijk oogpunt bedacht dan vanuit het goddelijk. We hadden er succes mee, met het project en later is ook de fanfare aangeschoven. Ik kwam er al snel achter dat de eenvoudige en mooie melodieën zich buitengewoon goed leenden voor solo-zang en ook ik had er succes mee.

Een van de eerste vakanties met mijn nieuwe lief namen wij op de eerste de beste zondag de ski-lift naar boven in Alpbach. Boven lag nog sneeuw, maar de lente had zich aangediend. We hadden boven een klein stukkie gelopen toen de klanken van de plaatselijke kapel om de bocht van de berg kwamen: ik herkende de Deutsche Messe en neuriede een stukkie mee. Lief was toen nog erg vertederd over mijn zangkwaliteiten, dus we hadden een enorm feelgood-moment daar op die berg. De tranen schoten me in de ogen van geluk.

Bij een volgende vakantie bleek de muziekkapel van het dorp waar wij altijd met veel plezier logeren de mis ook op het repertoire te hebben. We mochten het zelfs uit volle borst meezingen. Alweer een feel-good-moment. Mijn lief kan niet zingen (hij weet dat zelf ook en vind het niet erg als ik dit gewoon typ), maar genoot met volle teugen.

In 1987 zong ik in Breitenbach in de kerk de mis, met begeleiding van de toen al stokoude organist. We hadden weinig repetitietijd samen, dus werd het wat hij en ik allebei op het repertoire hadden en daar hoorden dus twee stukken uit de Deutsche Messe bij. De dorpelingen keken verbaasd om naar het koor achter in de kerk: zo kon je de mis dus ook zingen. Even was ik wereldberoemd in Breitenbach.

Zelfs a cappella gedijt de mis prima, als je ergens op een koortje in een oud kerjke gekropen bent en je will even proberen hoe het daar klinkt en zingt, pak je gewoon ‚Zum Eingang‘ uit de mis… (de mooiste tekst overigens; hij heeft iets juichends!). Ik ken de teksten nog van buiten, twee akkoorden en het stoffige hoekje van mijn geheugen bloeit op.

Kortom: het beste voorbeeld van goeie gebruikersmuziek; kijk vooral op Youtube!

Sjaak

Dit stukkie is alleen voor Brabanders. Schrik niet, ik ben niet zoals velen in onze regering aan het discrimineren geslagen, ik denk gewoon dat mensen buiten Brabant het stukkie op de eerste plaats niet zo zullen waarderen en op de tweede plaats niet heel goed kunnen begrijpen, tenzij ze een antenne voor dialecten hebben. Goed, misschien zullen Gelderlanders, Limlanders en Zeeuwen het ook nog waarderen en de Vlamingen direct over de grens, maar dan houdt het dik op…
Raadsels? Ik leg het uit.

Ik was gisterenavond bij een CD-presentatie met de prozaïsche titel ‘Sjaak’. ‘Sjaak’ is Brabants voor Jacques en Jacques is in dit geval Jacques Brel.
In een zeer warme kapel van het Jan van Besouwhuis in Goirle (oftewel ‘Goojl’) was er een concert waar de nummers die op de CD staan allemaal ten gehore gebracht werden. Een exemplaar van de CD was voor iedereen die een toegangskaartje kon overleggen beschikbaar aan het einde van de avond. Terwijl ik dit stukkie typ speelt de CD op de achtergrond. Ik heb er maar een woord voor ‘prachtig!’

Na het concert van gisteren kan de CD alleen maar meevallen, want hoezeer ik me ook inspande en alle talenknobbels die volgens velen in mijn hoofd zitten bijeen voegde tot een krachtig aandachtsveld om maar te volgen wat er aan klanken vanaf het podium op mij toekwam: ik kon er niks of bijna niks van verstaan. Slecht afgestelde geluidsinstallatie (veel en veel te hard!!!) en onervaren (vooral met microfoongebruik) zangers waren er debet aan. Dialect zingen is heel lastig, het vereist een bijzondere dictie, veel voorin zingen, terwijl het dialect zich vaak achterin de keel afspeelt. De microfoon gebruiken en niet gaan schreeuwen van enthousiasme, adem op zijn plek houden, affijn van die dingetjes die je ze als stemcoach mooi had kunnen leren vóórdat ze het podium opgaan. Met maar twee uitvoeringen is er geen gelegenheid in je rol te groeien: je moet meteen vlammen.

Al het gespeech van hotemetoten wil ik op zo’n avond dan best voor lief nemen: natuurlijk moet er bedankt worden en aandacht gevestigd op al die organisaties die het mogelijk hebben gemaakt (in deze tijden van crisis, beste mensen!!!) zo’n CD te maken. Luister ik allemaal geduldig aan en ik zal er beleefd voor klappen ook als ik maar de zang krijg… en die kreeg ik niet…

Een gemiste kans want (zo staat ook op het CD-hoesje); het Brabants kan zich als taal meten met het Frans. En dat is gewoon waar en vooral te danken aan de vertalers die een uitstekende klus hebben geklaard. De aparte sfeer van Brel’s teksten is volledig recht gedaan. Nergens wordt het plat of sentimenteel; de rijkdom van het Brabant’s uit alle windstreken van de provincie komt volledig tot zijn recht en mijn statement dat dialect soms veel beter de lading dekt van emoties dan ‘nette’ taal blijft glorieus overeind. Wat te zeggen van:
“Ach ik zet me gèr, in un hoekske neer
doar zie’k wel kans te kééke hoe ge lacht
waachtend in de nacht zie’k hoe dège danst;
Laat m`n oe schaduw zèn
de schaduw van oe haand….”
(stukkie uit Ne me quitte pas)

Een man stak ondanks zijn kleine gestalte met kop en schouders boven de rest uit en wist me als enige vol in het hart te raken: Peter Dictus met het nummer ‘Jongensjaren’ over misbruik in de internaten. Griezelig actueel… Als hij zingt:
“en ik spartelde niet; ik voel nog zijn hand.
Ik zie nog die mond. Ik hoor zijn zucht. Ik ruuk zijn lucht…”

Kun je zijn walging bijna fysiek voelen. Hij gebruikt wel de microfoon waar-ie voor bedoeld is en hij heeft als voordeel dat hij in een soort Algemeen Beschaafd Brabants zingt, in plaats van in uitgesproken dialect. Landelijke allure; het maakt meer duidelijk waar de slachtoffers van dat misbruik onder lijden dan alle interviews…. In Brel’s taal: Chapeau!

Ik ben blij met de CD, maar was dat niet met het concert; laten we de volgende keer even contact hebben over de geluidsinstallatie (wie bediende die trouwens? ik zou graag een appeltje met hem/haar schillen…) en het even over zangtechniek hebben. Dan zou de avond heel Brabant door moeten, want dan moeten ze het horen in heel het land tussen Boxmeer en Oud Vossemeer.

De CD is te bestellen voor een tientje bij Erfgoed Brabant in Den Bosch: 073 6156262.

Mathilde Marchesi

Vandaag in 1821 werd Mathilde Marchesi geboren. Ze is minder bekend geworden als sopraan dan als zangpedagoog. Dat feit geeft natuurlijk wel te denken…. Maar toch…. Haar methode ligt hier bij mij op de plank en ik vind er wat van dus grijp de gelegenheid maar even aan om er een stukkie over te schrijven, als die geboortedag dan toch om mijn publicatiedag valt (je kan maar een reden hebben, sprak zij droogjes…)

Eerst maar even kort over haar leven: ze werd geboren in Frankfurt am Main. Op haar 22ste vertrekt ze naar Wenen om zang te studeren. Daarna komt ze in Parijs terecht bij Manuel García, die hier al eens eerder ter sprake kwam. In 1844 debuteert ze als zangeres en heeft ze een korte carrière als opera- en recital-zangeres. Al in 1849 stopt ze met die carrière en gaat ze lesgeven, in 1852 trouwt ze met de Italiaanse bariton Salvatore Marchesi, Cavaliere de Castrone, vandaar die exotische achternaam; Mathilde Marchesi klinkt een stuk beter dan Mathilde Graumann als je zingt…. wat u?!

Als pedagoge werd ze meer bekend dan als zangeres, dus: ze gaf les aan de conservatoria van Keulen en Wenen en opende haar eigen ‘zangschool’ in Parijs in 1881. Ze gaf les aan een hele reeks bekende zangers die ik hier niet ga noemen, want die namen zullen u nauwelijks nog iets zeggen (Nellie Melba was misschien de meest bekende van het rijtje….).
De technieken van Marchesi worden nog steeds gebruikt, vooral door sopranen. Een uitspraak van haar vond ik wel een aardige, lekkere no-nonsense-uitspraak: “er zijn maar twee manieren van zingen: de goeie en de slechte manier”. Die dame had nou in de jury van Idols en The Voice moeten zitten! Sorry dat ik daarover nogal doortamboereer, maar het zit me nogal hoog, dat omhooggevallen gedoe van die juryleden…

Slechte pedagogen zijn trouwens van alle tijden, want ook in de tijd van mevrouw Marchesi waren er docenten die dachten dat je een stem in een à twee jaar wel klaar gestoomd had voor een volledige carriére. In haar tijd was er een soort overgang van de oudere Belcanto-opera’s naar de nieuwere, meer dramatisch getinte partijen, van Mozart naar Verdi za’k maar zeggen… en die overgang vereiste natuurlijk ook een andere benadering: theaters werden groter, instrumenten voller van klank, orkesten groter, drama’s groter… Daar kun je met een kleine stem niet meer doorheen zingen…

Dat ze vond dat je op een ‘instinctieve’ manier moet ademen vind ik een beetje zorgelijk: instinctief betekent niet meteen goed. Je ademhalingstechniek moet wel zo eigen worden dat je uiteindelijk als een reflex correct ademt. Het heeft me even gekost, maar inmiddels is die techniek zo ingesleten dat ik zelfs in momenten van grote stress juist blijf ademen. Daarom kan ik zo hard blijven roepen als ik kwaad word…. grapje… ik word zelden zo kwaad dat ik mijn stem verhef…

Ze vond ook dat je heeeeel voorzichtig moest beginnen, niet meer dan 5 minuten per dag en dat heel langzaam uit moet breiden. Goed ding!
Je moet alles wat je zingt en de techniek waarmee je het zingt van voor nar achteren begrijpen, zo maar wat doen is heel gevaarlijk. Goed ding!

Er zijn op You tube filmpjes waar over haar gepraat wordt en waar repertoire van haar gezongen wordt. Surf even zelf. Ik stond op het punt een opname van Nelly Melba op te nemen in dit stukkie, maar die oude opnamen, daar word ik een beetje ibbel van, dus ik deed het niet.

Een eng instrument?

Dit wordt een eng stukkie; dus als u geen sterke maag hebt, of niet erg dapper bent, lees het niet.

Vandaag in 1805 werd Manuel Patricio Garcia geboren. Hij was een van de drie kinderen van een van de beste zangers die Spanje ooit heeft voortgebracht: Manuel del Pópulo Vicente García. Het schijnt, zo lees ik ergens, dat Rossini zijn opera ‘De Barbier van Sevilla’ voor hem geschreven heeft… Nou dan heb je het wel aardig ver geschopt dunkt mij.

Een solist en een pedagoog zijn zelden in één persoon verenigd, maar bij hem was dat het geval: hij gaf les aan onder andere zijn drie kinderen en dat waren ook niet de minsten: de oudste was Manuel Patricio Garcia, bariton, zangdocent en uitvinder van de laryngoscoop, dan kwam Maria Malibran, een van de grootste prima donna’s in de twintiger en dertiger jaren van de negentiende eeuw, en de jongste was Pauline Viardot-Garcia, zangeres, pedagoog en componiste.

Allemaal beroemd dus (in Venetie is zelfs een snoepie van een theatertje naar Maria Malibran vernoemd; kijk goed uit als u het zoekt; ik ben er twee keer voorbij gelopen).

Goed, om de twee prima donna’s gaat het me niet in dit stukkie; het gaat me om de oudste uit het gezin: Manuel Patricio Garcia: hij vond de laryngoscoop uit (overigens is dat feit later weer omstreden geraakt…).

Als u wil weten hoe zo’n ding eruit ziet, klik hier, maar ga eerst even zitten (alsof u staat terwijl u dit leest, maar ik schrijf het er toch maar even bij….).

Ergens in 1859 schrijft Manuel (ik vertaal):

“Ik kocht een tandarts-spiegeltje, verwarmde het lichtjes en zette het tegen de huig, liet er een handspiegel in weerspiegelen, waar op zijn beurt een zonnestraal in weerkaatste en zag tot mijn intense vreugde het strottenhoofd” (met daarin natuurlijk de stembanden).

Waarschijnlijk is zijn grootste bijdrage aan de zangpedagogie dat hij benadrukte hoe belangrijk de glottis-slag was (het gelijkmatig sluiten en weer openen van de stembanden). Daar heeft hij nogal wat over geschreven.

Toen ik begon met ‘echt zingen’, vond mijn nieuwe zangpedagoog dat de stem te lang hees bleef klinken. Ze adviseerde me naar een KNO-arts te gaan en ernaar te laten kijken. Die keek en constateerde dat ik een prachtig paar stembanden had, waar niks aan mankeerde en een tamelijk groot en sterk strottenhoofd: alle ingrediënten voor een succesvolle carrière.

Ik studeerde lustig door en ging ‘voor de lol’ (natuurlijk niet, je laat niet voor de lol een tweede keer in korte tijd zo’n spiegel door je strot douwen), mee met een paar leerlingen naar de Theodora Versteegh-stichting. Theodora Versteegh was een beroemde alt in haar dagen.

De stichting bestaat nog en doet goed werk voor mensen die hun vak willen maken van zingen en aarzelen over wat voor stemtype ze hebben en/of die stem sterk en gezond genoeg is voor een eventuele carrière. Klik op haar naam als u daar mee van wil weten.

Ze deden allerlei testjes met me en ik vond het allemaal machtig interessant. Natuurlijk was het even weer vervelend, dat onderzoek, maar daar moet je even doorheen. Bovendien had ik ervaring bij de KNO-arts, die geduldig was, en ik had een spraytje dat tijdelijk de huig verdoofde (pas op, je mag een half uur na zo’n spraytje niet drinken of eten, het zou zomaar in de verkeerde pijp terecht komen en belanden in je longen en dan ben je echt ver van huis…).

Als die spiegel eenmaal in je strot zit word je gevraagd een geluid te maken: dan kunnen ze zien of de stembanden sluiten. Het enige geluid dat je dan kunt maken is een benauwd piepje, maar de arts die zich over mij heen boog juichte bij het zien van mijn stembanden: “Kom eens kijken”, riep hij over zijn schouder naar de zangpedagoge die de testjes met me gedaan had. “Wat een prachtige stembanden ik hier heb!”

De kwelling met de spiegel duurde en ik werd vriendelijk verzocht nog een piepje te geven, hetgeen ik gehoorzaam deed.

“Welja…, dacht ik: ‘gooi er nog een kwartje in en Geurts (toen heette ik nog geen Vocalies) doet gewoon nog een lieke…”

Lang verhaal kort: ik had ‘prachtig materiaal’ zoals ze dat nog steeds noemen. Toen iemand me jaren later eens vroeg waarom het met zulk materiaal niet tot een carrière was gekomen, merkte mijn toenmalige baas fijntjes op: “omdat het bij een carrière over zoveel meer dingen gaat dan alleen over de stem”. Die ‘zoveel meer dingen’ moeten dan vooral in de geest gezocht worden, niet in de keel…

Het zou goed zijn als al die BN-ers die door de talentenjachten van deze dagen geproduceerd worden, zich bovenstaande zouden realiseren vóórdat ze eraan beginnen. En als ze dan verkoren zijn tot Idol, of Voice, of Hollands next weet-ik-veel, zouden ze er nog beter aan doen die stem te laten testen en goede, tot zeer goede, tot de beste coaching te zoeken en zich niet te laten verleiden tot popie-jopie-zelf-benoemde coaches die in de jury’s zitten en nergens te vinden zijn als het misgaat…

Hulde voor Manuel Patricio Garcia, die meer en beter onderzoek naar de stembanden in 1859 mogelijk maakte.

Een paar titels van zijn werken (er zijn vast goeie vertalingen van te vinden, als u even uw best doet):

Traité complet de l’art du chant, Paris, 1840

Memoire sur la voix humaine, in: Comptes-rendus des séances de l’Académie des sciences, 12 April 1841

Observations on the Human Voice, in: Proceedings of the Royal Society of London 7, 1855, 399-410

Observations physiologiques sur la voix humaine, Paris, 1861

Defecte zangers???

Ik word boos als ik De Volkskrant van donderdag 8 maart opensla. Nou ja, boos is een groot woord; ik zat even kort te grommen. Annemarie Oster schrijft in haar wekelijkse column dat ze in een koor is gaan zingen. Dat is prijzenswaardig, daarover zult u me niet over horen. Maar dat ze vindt dat een zanger die niet van het blad kan lezen een ‘defect’ vertoont, dat schoot me even in het verkeerde keelgat; Nondepatatten: ik kan niet van het blad zingen, heb het nooit gekund en zal het ook nooit kunnen. Nog sterker: ik ga er geen energie (meer) insteken ook! en ik ga hier eens even een heftig pleidooi houden en er een anekdote over vertellen om mijn standpunt kracht bij te zetten.

Want zeg nou zelf: wie heeft er ooit een koorstuk uitgevoerd (of een solostuk trouwens) waarbij je voor het eerst de bladmuziek zag? Je maakt mij niet wijs dat je met de noten nog nat het podium opgaat met een koor, of dat nou professioneel of amateur is. Waar komt toch die fixatie op van-het-blad-lezen vandaan? Wat brengt het je als je het wel kunt? Ga je er mooier of beter van zingen?

Tuurlijk, het is handig als je snel voort kunt, maar geloof me (ik spreek uit ervaring) met een goed geheugen en een flinke dosis boerenverstand kom je een heel eind? En met alleen van het blad kunnen zingen ben je er als zanger niet? muzikaliteit is namelijk een hoger vereiste. Ik ken botte van-het-blad-lezers die niet muzikaal zijn en een geluid hebben waar je je hoofd van tussen de schouders trekt. Die wil je als dirigent echt niet in je koor, al zingen ze nog zo goed van blad?

Ik studeerde aan het conservatorium en moest het vak solfège afsluiten na drie jaar (ik stam nog uit de goeie ouwe tijd dat je er een fatsoenlijke vijf jaar over mocht doen om af te studeren). Ik had drie jaar lang de docent tot aan de grenzen van de waanzin gedreven, thuis geploeterd met bandjes en geoefend tot ik er scheel van keek en ik kon het nog altijd niet: van het blad zingen (overigens zeiden ze in Utrecht sjiek: ‘a vue zingen’, dat u niet denkt dat het een slonzig conservatorium was…). Ik kreeg een cantaatetje van Bach onder ogen en de begintoon; wanhopige blikken hielpen niet meer. Ik schmierde me er doorheen; had zwaar de indruk dat ik gematst werd en kreeg een zes met een ellenlange min. De docent duidelijk opgelucht; hij had drie jaar lang last van min geschmier gehad en gaf me in gedachten het kruis na. Híj had immers een absoluut gehoor (of dat trouwens bestaat waag ik ook te betwijfelen, maar da’s een andere discussie).

Daarna had ik de kwaliteit nooit meer nodig, tot ik auditie deed voor het Brabantkoor. Ik moest een eigen stuk zingen, een koorstuk dat ze me van te voren hadden toegestuurd (uit het Requiem van Mozart dat ze plan waren uit te gaan voeren) en een buitengewoon wazig een-regelig stukkie vol met rare voortekens, maatwisselingen en ander ongerief. Ik heb er een week op gezwoegd, heb het aan de toenmalige AVRO-collega voorgelegd die een kei was in van het blad zingen (en muzikaal!) en die kwam er ook niet uit.
“Daar gaan we” dacht ik, maar ik deed het toch: ik vouwde gedecideerd het papierke in vieren dicht, stak het bij de rest van de bladmuziek en besloot er niet meer aan te denken.

De dirigent van het koor en de pianist (een tandem van twee uitermate bekwame en aardige heren) namen de audities af en alles ging goed. Het moment van het regeltje kwam. Mijn hart sloeg een slag over en ik nam het papiertje, stak het de dirigent toe en zei: “daar moesten we maar niet aan beginnen; het wezen van wat u van me wil zit daar niet in, ik ga mezelf niet degraderen met zelfs maar een poging. Wat joe sie is wat joe get en daar zult u het mee moeten doen”. (“Schop me maar buiten”, dacht ik recalcitrant…).

De dirigent keek de pianist eens aan, zag daar een mondhoek trillen en besloot mee te lachen. Ik werd aangenomen en zing tot de dag van vandaag tot wederzijds groot genoegen in het Brabantkoor. Niet bij alles wat ze uitvoeren, want ik heb niet voor alles tijd en mijn stem is niet geschikt voor alle muziek. Mocht u ooit gaan kijken: Vocalies is die dwarse; die midden in het koor staat, dichtbij alten, tenoren en bassen en haar neus eigenwijs in de wind steekt.

Ik ben benieuwd of er iemand onder u is die mij de zin van het van het blad lezen kan duidelijk maken, ik daag u uit! En ik wens Annemarie Oster heel veel plezier met haar koortje; als ze hier in de buurt een concert geven kom ik graag luisteren. Dat zal wel niet want ‘what is in the Randstad stays in the Randstad’, maar toch. En ze kunnen uw rug op met hun van-het-blad-lezen, wat u mevrouw Koster!

Carmen encore

Ja jeetje zeg…. Zit ik de Classical Almanac af te stropen naar een wetenswaardigheidje waar ik mijn zaterdagse column aan kan hangen en wat zie ik: op 3 maart (vandaag dus) in 1875 was de première van Bizet’s Carmen in de Opera Comique in Parijs. En ze schrijven er nog effe subtiel bij dat de opera flopte… ook nog…

Ik schreef in deze annalen al eens over Carmen, het zal u niet ontgaan zijn dat ik gek ben op die opera. En op de een of andere manier blijft de opera ook ‘in mijn buurt’ (ik zal me toch geen zorgen hoeven maken over een mes in mijn ribben, hè??? Maar goed dat er in mijn buurt vooralsnog geen Don José gesignaleerd is…): ik zong als een van de eerste stukken die ik ooit op toneel zong de Habenera uit Carmen (en vertilde mij er in eerste instantie aan: iedereen denkt maar dattie die aria zomaar ineens kan zingen, ook na pas drie zanglesjes en dat is niet zo, kan ik inmiddels uit eigen ervaring meedelen).

Ik vertel aan iedereen die geïnteresseerd is in opera dat hij/zij eerst maar eens moet beginnen met Carmen, namelijk goed te hebben en niet te lang en met zeer meeslepende muziek. Ik zag hem als eerste opera die ik ooit helemáál zag in de schouwburg en op TV. Ik deed er een poppenvoorstelling mee, een paar jaar geleden en ja hoor: ook in de toekomst Carmen: op 12 mei aanstaande zit ik in de Deutsche Oper in Berlijn; mijn lief heeft kaartjes!

Op 3 maart 1875 ging de opera in première dus en waar kwam die flop nou vandaan? Hoe kan zo iets zinderends en meeslepends nou floppen? Zouden ze dat niet gesnopen hebben in 1875? Thema te vrijgevochten? Een zigeunerin in de hoofdrol en een soldaat die zijn boekje te buiten gaat… Zou Parijs daar niet klaar voor geweest zijn? Toch eens mijn licht opgestoken in de krochten van internet.

Inderdaad was er wat verzet tegen de opera van Bizet, omdat men vond dat het onderwerp te uitdagend zou zijn voor het publiek van het familietheater. Bizet werd gedwongen zijn stuk op een aantal punten te wijzigen en de nadruk meer op het eenvoudige boerenmeisje Michaëla en andere conventionele personages te leggen. Wie die andere ‘conventionele’ personages dan zijn, vermeldt Wikipedia niet; Don José kunnen ze niet bedoelen, want dat is een obsessieve psychopaat. Bovendien zijn de eerste rollen die eruit gedonderd worden omdat je de opera in kleine vorm wil doen die van Michaela en de vriendinnen van Carmen: Mercédes en Frasquita; het plot lijdt er niks van als zij er niet inzitten… Ja, je mist de mooie aria van Michaela ‘Je dis, que rien ne m’epouvante’, maar ach die wilde ik toch al niet zingen: Carmen wilde ik doen, de vrouw die haar leven in eigen hand lneemt en haar hart volgt, ook al kost het haar het leven.

Affijn, hoe dan ook: Carmen is een goeie representant van het nieuwe genre dat in die tijd in de mode begon te raken: het verisme: opera met gewone mensen in plaats van met koningen en zo…

Het mocht toen allemaal niet baten: de première werd geen groot succes en na 48 voorstellingen werd de productie in februari 1876 van het podium gehaald. De herleving kwam pas acht jaar later, en toen Galli-Marié de titelrol ging vertolken stroomde de zaal keer op keer vol. Niet te stuiten dus dat succes.

De Habanera (“L’amour est un oiseau rebelle…”), waar ik het hierboven al even over had, is uitgegroeid tot een van de bekendste uit het gehele operarepertoire. En de aria van Escamillo ‘Torreador’ is ook al zo’n repertoirestuk geworden. Van de ouverture spat de levensvreugde af en de opera heeft iets wat veel Verdi en Puccini’s niet hebben: vaart!

Kortom: niet zo raar dat tot de dag van vandaag Carmen een van de meest gespeelde opera’s ooit is en ook onderwerp voor balletvoorstellingen, film, musicals en er is geloof ik zelfs een schaats-voorstelling van, keje nagaan.

In het filmpje een wat merkwaardige finale met Villazon in de hoofdrol (Berlijn Staatsoper 2007). Sommige dingen eruit werken, andere niet. Die oplossing van de regisseur om de omstanders zich te wit te laten schmincken en op die manier zich te laten distantiëren van de moord die voor hun ogen gebeurt vind ik maar zo zo… En de Carmen is een hele harde vrouw in uitstraling. Villazon, mijn Villazon doet het prachtig en van de allerlaatste scène, waar hij voor het vuurpeloton gezet wordt kreeg ik kippenvel. Ik heb wel gehoord dat Villazon zich vertild zou hebben aan deze emotionele Don José en dat kan ik me wel voorstellen, als ik de rest van de opera stukje bij beetje op You tube terugzie. Kijkt u niettemin zelf maar wat u er van vindt…