Muziekgeschiedenis en het mooiste lied van Schubert

He, getver, die kranten van deze zomer… Ik heb de tijd om ze te spellen en het is nou al de derde keer dat ik er een overlijdens-advertentie in lees van iemand uit mijn muzikale leven. Ik noem die tijd ook wel eens ‘mijn vorig leven’. Nu ik niet meer dagelijks te maken heb met klassieke muziek en niet meer actief solo zing lijken de tijden dat ik studeerde (van 1985 tot 1990) en de tijden dat ik echt regelmatig zong (daarvoor, tijdens en daarna tot een jaar of drie geleden) uit een andere eeuw te komen, waardoor ik me soms heel oud voel en me soms afvraag of ík het wel was die dat allemaal heeft meegemaakt…

Na zangdocenten Grietje Oudenampsen en (bariton) Udo Reinemann is het nu Otto Hamburg die op 89-jarige leeftijd het tijdelijke met het eeuwige verwisselt. Mooi oud geworden dus en lang gezond gebleven, want een paar jaar geleden had ik hem nog aan de lijn, omdat hij meende op Radio 4 een omissie te hebben gehoord (iemand zal wel iet doms gezegd hebben…). Ja, hij gebruikte dat woord, want hij was er eentje van de wat plechtige, docerende spraak en tégenspraak had hij liever niet; evenmin hield hij van wat de Engelsen ‘idle talk’ noemen (in het Nederlands vrij vertaald met ‘gezwets’). Het deed me toen vreselijk plezier hem te herinneren aan zijn tijd aan het Utrechts Conservatorium, waar ik twee jaar lessen in Muziekgeschiedenis (hier bewust met hoofdletter M geschreven) van hem kreeg en we praatten eventjes. Hij was aangenaam verrast dat ik me hem nog herinnerde en hij was ‘niks nie meer’ de wat autoritaire docent uit de 80-er jaren, eerder een erudiete, hoffelijke oude heer.

Hamburg was legendarisch onder studenten. Hij duldde geen geklets in zijn klaslokaal en hij was niet gewend dat iemand commentaar had op zijn colleges (want dat waren zijn lessen eigenlijk). Aan de LP’s in de schoolbieb kon je precies zien (en horen) of ze ooit door hem gemaltraiteerd waren (“het fragment staat ongeveer hier….” zei hij dan en drukte de naald van de pickup naar de gewenste plek, een snerpende kras als gevolg…). Toen hij de Achtste Gregoriaanse mis op zette (of de Derde, ik haal die twee altijd door elkaar) schoot mijn kindertijd in me omhoog en zong ik uit reflex het Kyrië mee. Ik schrok me op zijn middelbare schools rot:, nou ging hij me buiengooien…. Hij glimlachte, wees naar me en voegde het zangersklasje enigszins autoritair toe: “Daar zit een zanger die de oorsprong nog weet. Dames en heren, hoevelen van u kunnen deze mis meezingen?” Ik bleek de enige.

Hamburg wist veel, heel veel, bijna alles en als je je een beetje aanpaste kon je hartstikke veel leren. Hij heeft een handzaam boekje geschreven (of liever: samengesteld): ‘Muziekgeschiedenis in voorbeelden’.

Ik kan me de omissie waar hij destijds over belde niet meer herinneren, dus het zal wel niet zo’n vaart gelopen hebben; ik legde de telefoon neer met een glimlach en las nu ook met een glimlach de advertentie in De Volkskrant, die begint met de tekst uit een van de mooiste Schubertliederen ooit ‘An die Musik’:

Du holde Kunst, in wieviel grauen Stunden, wo mich des Lebens wilder Kreis umstrickt.
Hast du mein Herz zu warmer Lieb’ entzunden, hast mich in eine bess’re Welt entrückt…

Ik hoef ‘m niet te vertalen toch…? Een beetje liefhebber van de Liedkunst herkent de woorden en zichzelf erin.

Franz Schubert componeerde het lied in maart 1817 op tekst van een gedicht van zijn vriend Franz von Schober. Misschien is de populariteit van het lied zo groot omdat het een hele simpele melodie is, die rustig over de noten meandert, niet al te hoog gaat en daardoor de tekst beter uit laat komen. De linkerhand heeft een stevige baspartij die de zanger goed tegenwicht geeft. Ik hou van stevige baslijnen, je zingt er makkelijker zuiver door. Een jaar of tien nadat hij het lied had gecomponeerd droeg Schubert het op aan zijn vriend, de Weense piano-virtuoos Albert Sowinsky. Deel van de populariteit is ook te danken aan de ijzersterke tekst die zo wáár is dat-ie op een tegel moet. Ik heb in mijn (muzikale) leven vaak steun gehad aan die vier regels tekst (‘An die Musik’ heeft overigens twee coupletten): er zijn momenten geweest in grote nood, dat ik rustig werd en de zaken weer in perspectief zag door de tekst van Schubert’s lied mij voor de geest te halen. En er zijn ook momenten geweest dat vastzittende tranen losgeweekt werden door die prachtige tekst.

Dus als u onderstaand filmpje gaat beluisteren, doe het op een ‘bewaakt’ moment, als het effe kan… je weet maar niet…. En als het gebeurt bedenk: tranen kunnen louterend werken en dat heeft Otto Hamburg geweten….
Ik vond een prachtige uitvoering van bas José van Dam, maar de beelden erbij vond ik wat over the top. Dus uitgeweken naar bariton Bryn Terfell. Zijn dictie is volstrekt natuurlijk, zonder dat ‘gedoe’ dat vaak Lied kenmerkt; een toon hoger dan van Dam, straalt de stem meer. Prachtig!

Het goud van de Rijn

Zomer in Nederland, luwte, eindelijk warm weer, weinig klassieke muziek, veel festivals, maar da’s vooral pop. Van zon doorstoofde wandeltochten in een vol bloeiend landschap of stad. In Utrecht pingelde een pianostudent, die zijn gebrek aan talent moet compenseren met veel oefenen, ons tegemoet uit een van de ramen van het conservatorium, op de Helsedijk bij Willemstad (het buurtschap bestaat echt, ik zweer het u…) kakelde een kip – het hele stuk dat we hem, pardon haar konden horen – bijna precies over een octaaf.

André Rieu die Maastricht aan het feesten krijgt en in de rest van Nederland de tongen van het dédain los maakt . Gelukkig wordt de groep mensen die er niks van begrijpt dat Rieu zulke volksfeesten ontketent met zijn muziek snel kleiner. Vroeger, zo schreef een bijdehante hoogleraar schreven alle componisten ‘voor het volk’ (dat ze term zo durfde te hanteren vond ik al tamelijk arrogant, maar vooruit….). Rieu slecht volgens haar de kloof tussen het volk en de elite. Nou denk ik persoonlijk dat Rieu gewoon de muziek maakt die hij leuk vindt en dat het hem aan zijn reet zal roesten wat de elite ervan vindt, maar…. hij zal in zijn vuistje lachen, gehaaid als hij is: alle publiciteit is prima… Ook negatieve en met dedain vervulde…

Zo hier en daar duiken er projecten op die dan weer wel de moeite van het schrijven waard zijn: bijvoorbeeld de productie van Wagner’s ‘Das Rheingold’ op de Rijn (dus).
Het begon als een wild plan voor het 38ste Lustrum van het Utrechtsch Studenten Concert: met een operaschip de Rijn opvaren van Rotterdam naar Koblenz en dan via Duisburg, Arnhem, Utrecht en Amsterdam weer terug. Onderweg aanleggen en voorstellingen geven.
De MVS Oriana is het grootste overdekte drogeladingschip dat in Europa rondvaart en het kan een orkest, koor, solisten en publiek aan voor een voorstelling van de ‘inleider’ van Wagner’s ‘Die Ring des Nibelungen’: ‘Das Rheingold’(vóór u kwisjes gaat organiseren: de andere drie zijn Die Walküre, Siegfried en Götterdämmerung).

De opera ging in première in München in 1869. Grappig: deze opera was het laatste klaar, omdat Wagner zijn Ring achterstevoren schreef (volgens mij worden detectives ook achterstevoren geschreven, denkt u niet? sorry, zijspoor….). De laatste gebeurtenis in de Ring was de dood van Siegfried.

De nieuwe Tauber?

Podcast-aflevering 129 is klaar en staat in de grote icoon! Gauw luisteren!

Als je dan helemaal niet meer weet waar je stukkie over moet gaan, heb je altijd nog de tenoren?. Daar kun je altijd wel wat over schrijven, die halen nogal wat streken uit, zijn altijd goed voor sensatie en er zijn oneliners te over: tenoren hebben resonantieruimte waar hun hersens behoren te zitten; ze zijn dom (?dum, dummer Tenor? is een bekende Duitse uitspraak?) en verwend en hebben kuren.
Allemaal waar, maar ik ken ook domme sopranen, alten en bassen en verwend zijn is geen voorrecht van tenoren: de meeste westerlingen zijn tegenwoordig tot op het bot verwend, tenor of niet. En kuren hebben is iets algemeen menselijks! Ik heb er ook wel eens last van!

Vandaag in 1924 werd trouwens een tenor geboren: Carlo Bergonzi, hij leeft nog en maakt op de foto’s op internet een tamelijk montere indruk; zingen zal hij wel niet meer doen?

Toch gaat dit stukkie niet over hem, maar over een andere, Poolse tenor: Piotr Beczalan. Die heeft namelijk, geheel in tegenstelling tot de verwachtingen over tenoren, iets slims gedaan: een CD uitgebracht bij Deutsche Grammophone met stukken ooit gezongen door een ander (allang dooie) tenor: Richard Tauber.

Slimme zet, want op zijn website lees ik dat de CD – getiteld: Heart’s Delight – al een gouden was in Polen op de dag dat-ie uitkwam! De jongens van DG zijn goed in publiciteit zoeken, dus daar zal het niet aan gemankeerd hebben.
Wellicht merkt u aan mijn toon dat ik er een beetje badinerend over doe en dat hebt u goed gemerkt. Iets aan de hele publiciteitscampagne hindert me, ik kan niet precies duiden wat. Het komt me misschien allemaal net iets te goed uit, die liefde voor Richard Tauber en de CD bij DG. Deutsche Grammophone is een van de topmerken in de klassieke muziek en ik had misschien iets meer niveau verwacht van die kumpanie. Maar wie ben ik, want het Franse tijdschrift Diapason put zich ook al uit in superlatieven en het Australische Limelight magazine schrijft: ‘de beste tenor voor dit repertoire sinds Nicolai Gedda’.

Beczala gaat een rondje Europa doen om Tauber te eren met de nieuwe CD onder de arm en niet op de eerste de beste plekken: de Domplatz in Linz, het Festspielhaus in Baden-Baden en hij eindigt zijn tour volgend jaar in Londen.
Kom Vocalies, dacht ik, luister eens naar de man, misschien raak je wel verliefd op de stem! Op YouTube staat een promofilmpje voor de CD, waarin hij ook nog in ietwat gemankeerd, maar charmant Duits vertelt over het operettevak en Richard Tauber.

En ik zocht naar zijn Italiaanse repertoire op YouTube, maar, om maar eens in onvervalst Brabants uit de hoek te komen: ‘hij higgetnie’. Het is me te vlak, ik zie te weinig emotie, het gezicht is me te ondoorgrondelijk. En technisch klopt het; hij overstuurt niet, zoals bijvoorbeeld Villazon vaak doet, maar ik word er niet warm of koud van. Doe mij maar Kaufmann, Villazon, Domingo….

Affijn: oordeelt u zelf…. Wat zou u doen: baardje laten groeien, rimpels etsen, het wéér eroverheen laten gaan, het leven???? Een fles drank….??? Ik word altijd door de meest ondeugende gedachten bekropen als ik dat over-bestudeerde gedrag zie.
Ach, wie weet wordt het nog wat met hem. Ik gun het hem… en ons…

Moeilijk kwartetten

Pfoe, een moeilijke week deze week: dingen waarvan ik vind dat ik er wat van moet vinden (rustig lezen deze zin; hij gaat kloppen…), maar waar al zoveel mensen wat van vinden; mijn mening (hoe onbescheiden ook….) voegt er niet veel meer aan toe: de dood van Maarten van Roozendaal, een jonge Nederlandse operaregisseur die een belangrijke prijs krijgt, het Belvedère operaconcours in Amsterdam, waar ik al eerder over schreef…

Mijn echtgenoot bracht orde in mijn heen en weer springende gedachten: hij had de hand weten te leggen op de film (regiedebuut van Dustin Hoffman) ‘Quartet’ en van de week krulde ik naast hem op de bank van voorpret.

Die voorpret werd niet helemaal waar gemaakt: het is een aandoenlijke film en vooral voor liefhebbers van de wat traditionele klassieke muziek is-ie een feest van herkenning. Hoffman maakt echter zijn film niet rafelig genoeg: er zijn een heleboel clichés waar je iets mee zou moeten: de eenzaamheid van de diva en de tenor wordt niet echt uitgesponnen, hoe verlaten de blik van (fabelachtig actrice) Maggie Smith ook is. En de beroerte die een van de andere hoofdrolspelers (Billy Connolly) gehad zou hebben ook al niet. De dementie van actrice Pauline Collins wordt hier wel erg Amerikaans geflatteerd weergegeven en het constante zware weer waar de ouderenverzorging (en zeker die van gepensioneerde artiesten) in verkeert komt ook al niet uit de verf. Daar hadden mogelijkheden gelegen, maar Hoffman wilde waarschijnlijk vooral een comedy maken over oudere artiesten en dat is gelukt. Ik vind wel dat hij er zich aan het einde met een Jantje van Leiden van afmaakt… Dat hij zijn acteurs niet kan laten zingen snap ik, de muziek is veel te moeilijk… maar hij had er iets op kunnen verzinnen!

Rode draad in de film is een van de moeilijkste kwartetten ooit geschreven in de opera-literatuur: ‘het ‘Bella figlia-kwartet’ uit Verdi’s Rigoletto. Ik moet er ooit over geschreven hebben, want ik heb er ooit zelf een partij van gezongen. We hadden destijds behoorlijk wat moeite het onder de knie te krijgen en hadden er de harde hand van een opera-fanatieke dirigent bij nodig om de noten erin gestampt te krijgen. Uiteindelijk werd het een van de hoogtepunten van de avond.
Het kwartet wordt in de laatste acte van Rigoletto gezongen. Deelnemers: de Graaf en Maddalena, bij elkaar staand (binnen) en Rigoletto en Gilda (buiten). De Graaf probeert Maddalena te verleiden en Rigoletto probeert zijn dochter over te halen wraak te nemen.

Gilda en haar vader staan buiten (voor zover dat kan in opera dan hè, maar in opera kan alles…) en Gilda hoort de Graaf zijn verleidingskunsten botvieren op Maddalena en is daardoor erg van streek. Dat heeft Verdi heel knap in haar partij verwerkt, die ontreddering. Gilda’s vader Rigoletto voegt haar toe dat huilen niet zal helpen…

De Graaf blijft het proberen bij Maddalena en Rigoletto blijft proberen zijn dochter te ontnuchteren en onder controle te krijgen. Maddalena neemt de Graaf niet serieus, maar lijkt toch toe te geven. Aan het einde zingt de Graaf nog een keer “Vieni!” , maar dan is het een verzoek, geen verleiding meer en Maddalena weet: ze gaat het pleit winnen: de Graaf is voor haar en niet hij, maar Gilda zal sterven door de dolk van Maddalena’s broer. Rigoletto krijgt zijn wraak er niet door en Gilda is alleen maar als in trance: ze zal bijna slaapwandelend haar dood tegemoet lopen.

Wat het kwartet tegelijkertijd razend knap gecomponeerd én razend moeilijk maakt is dat alle stemmen een zelfstandige partij hebben met een daarbij behorende emotie. Ze bezingen dus alle vier iets anders, maar moeten wel goed samen zingen: een uitgesproken solisten-kwartet dus en dat in de letterlijke zin van het woord. Als je teveel naar de anderen luistert vlieg je eruit, en als je te weinig luistert ga je overheersen en krijg je de dirigent over je heen.

Voer voor knagers misschien deze keer: er valt op YouTube veel te genieten, want het kwartet is door veel goeie zangers opgenomen. Ik koos voor de versie van Pavarotti/Sutherland/Nucci/Jones. Beter zingen kan bijna niet, al begint het vibrato van Sutherland in deze opname een beetje naar beneden te slaan. Saillante details: kijk hoe Pavarotti ongegeneerd naar de borsten van Isola Jones kijkt. Ze zijn prachtig hoor, daar niet van, maar ik zou bang zijn dat ze uit mijn hesje zouden floepen… Sutherland is prachtig qua stem, maar veel te fors van gestalte voor de rol en te oud: ze is hier waarschijnlijk ouder dan de man die haar vader speelt: Leo Nucci. Ik koos toch deze opname vanwege de bijna griezelig perfecte zang. Er is ook een mooie opname met Domingo (die dan Rigoletto zingt, een baritonrol) en Grigolo…. Maar daar wordt geplaybackt volgens mij en wat erg wild geacteerd… U kent het devies: zelf surfen!!!!