Een aantal weken geleden: twee vriendinnen met wie ik regelmatig eet en/of film kijk zitten met mij aan tafel. Uiterst genoeglijke avonden zijn dat: we hebben alle drie een liefhebbende echtgenoot waar we – ieder op onze eigen manier – dol op zijn, maar die ons ook wel eens voor vragen en dilemma’s stelt (dit statement is overigens op geheel persoonlijke titel hoor, niet dat de vriendinnen last zouden krijgen van mijn bespiegelingen).
Vriendin 1 kijkt ons, de andere twee, aan: “moeten wij niet eens samen gaan zingen?” vraagt ze, nogal ‘ins blaue hinein’; we springen wel vaker van hak op tak, maar deze tak sluit helemaal niet aan bij de vorige hak, als u begrijpt wat ik bedoel…
Ik schud in eerste instantie mijn hoofd. De stem heeft meer dan vijf jaar niet meer echt gezongen. En hoewel ik dacht dat ik niet zonder zou kunnen, was bevrijd zijn van de druk die optreden met zich mee bracht een ware oase; waarom zou ik mezelf weer onder druk zetten, net nu ik een beetje aan het leren was dat niet meer te doen… ???
Nádenkend kom ik tot de conclusie dat het de druk was waar ik last van had, niet het zingen zelf: thuis eens tegen de stofzuiger in zingen en proberen of de knetter er nog was, bleef lang een heerlijk fenomeen en ik was sinds het stoppen nooit bang om iemand iets vóór te zingen om een standpunt óver zingen kracht bij te zetten.
Ik kijk op en zie de twee verwachtingsvol naar mij kijken: áls er gezongen gaat worden moet ik dat leiden natuurlijk. Een beetje inwendig zuchtend geef ik toe: laten we eens proberen iets te vinden voor driestemmig vrouwen-ensemble-met-gemengde-zangervaring. Het moet iets zijn dat ik ken; ik kan alleen dóórleren wat ik zelf snap en mijn piano verdween mét mijn carrière-aspiraties, dus thuis studeren kan niet meer.
Kort en goed: het werd ‘Piu non si trovano’ van good old Woolfie Mozart. Een bedrieglijk simpel deuntje, waar veel van zijn componeerkunst in verstopt zit. De liefhebbende echtgenoten worden voorlopig even in het ongewisse gelaten van wat wij aan het uitspoken zijn. Een eerste avond wijst uit dat de vriendinnen oren aan hun hoofd hebben, we ‘knetteren’ binnen een kwartier van zuiverheid en we zakken niet in toonhoogte, twee dingen die sommige amateurkoren nooit ervaren…
Dat is vooral voor de vriendin met nauwelijks zang-ervaring een groot compliment.
Maar er is ook een minder leuke kant: mijn stem vertikt het die eerste avond. Niet meer vertoond sinds-ie ergens rond mijn twaalfde het af en toe af liet weten; toen was-ie aan het breken naar volwassenheid, nu is-ie zwaar uit training.
Hulpeloos flappert mijn ene stemband een beetje tegen de linkerwand van mijn strottenhoofd en de andere doet nauwelijks iets. Resultaat: een uiterst vreemd tremolo en af en toe helemaal geen klank.
Ik blijf er nog kalm onder ook, constateer ik ’s avonds in bed. Vroeger zou ik binnen twaalf uren bij huisarts, danwel KNO-arts hebben gezeten, huilend van ellende. Nu constateer ik grinnikend: “practise what you preach, mevrouw de (ex)zangpedagoog: stembanden zijn spieren en die dienen opgewarmd te worden, voorzichtig gebruikt en met mate ingespannen…”
Ik berust, geef de kleine jongens wat rust en na anderhalve dag probeer ik het thuis nog eens… dit keer doen ze het, eventjes… Na nog eens anderhalve dag doen ze het wat langer en de eerstvolgende keer dat we weer ‘repeteren’ (bewust tussen aanhalingstekens, want we kletsen ook veel… ) blijven ze het doen, al klink ik na een uurtje repetitie zwaar ‘verzongen’ . Ook een beetje omdat ik mijn dragonder van een stem nogal moet inhouden tegen de twee kleinere stemmen.
De dagen die volgen benut ik momenten dat ik alleen ben om steeds een beetje verder te gaan en verdomd: vanochtend onder de strijk is het volle geluid er weer, alsof het nooit weg is geweest. De knetter glanst nog en mijn lichaam reageert bijna triomfantelijk: ik kan het nog.
Inmiddels zijn de echtgenoten ingelicht over onze escapades met Mozart (ze zouden eens vermoeden dat we iets ondeugends aan het doen waren) en kan ik u kond doen van mijn hernieuwde worsteling met mijn stem. Het gaat niks groots opleveren, misschien wel lol…
Nog maar gauw even een vertalinkie van ‘Piu non si trovano’ van W.A. Mozart. Kijk uit vóórdat u eraan begint: de noten zitten er gauw genoeg in, maar dan begint de ellende pas: je kunt het deuntje zingen als een traag op gang komende trein, of op zijn ‘King’s Singers”: vol vaart en met veel ‘tongue in cheek’. Volgens mij bedoelde Woolfie het laatste met zijn compositie.
“Tussen de duizenden geliefden vindt men geen twee mooie zielen meer die standvastig zijn, terwijl alle spreken over trouw. Maar deze slechte gewoonte verspreidt zich zozeer dat men de trouw van wie echt bemint naïef noemt.” (doordenkertje he?)
Ik zoek op YouTube en schrik me te pletter: allemaal van die logge vertolkingen, nauwelijks zuiver, ademen midden in woorden (echt! en niet door de eersten de besten…) en – over het algemeen gesproken – geen fuck aan… if you pardon my language. Surft u zelf maar eens…
Kortom: de vriendinnen en ik hebben nog wel even werk…