Het zitvlak

Repetitie met een projectkoor. Allemaal geroutineerde zangers, dus ze zullen wel weten wat ze zangtechnisch doen, denk je dan. Allemaal een opleiding op niveau gehad in muziek (al is dat niet altijd zang geweest, maar vaak AMV, piano, schoolmuziek of noem nog maar een aantal conservatorium-studierichtingen op).

Toch loopt het niet altijd even geroutineerd: mijn makke is bijvoorbeeld dat ik, als ik de noten nog niet goed ken, mijn strottenhoofd (da?s dat ding in je keel waar je stembanden in hangen) te hoog instel en dus de stembanden te veel basisspanning geef en dus na een dag een hese spreekstem heb (in mijn directe omgeving ook wel eens omschreven als een ‘geil’ stemgeluid.) Het is meestal na een dag over en als de noten zitten kan ik ongestoord dagen achter elkaar zingen, dus het komt wel goed, dank u.

De mevrouw naast mij in de achterste rij van de sopranen had hoorbaar moeite met het loopje omhoog van hoge (echte sopraan-)tonen. Ik zei er wijselijk niks van totdat ze zich bij me meldde: “Ik heb toch zo?n moeite met dat loopje daar; ik haal het niet, terwijl ik de hoogste noot op zich makkelijk kan zingen.”

Haar toon is dusdanig vragend dat ik besluit een van mijn pedagogentruucs in de strijd te gooien:
“Misschien helpt het als u uw zitvlak tegen de stoel drukt terwijl u het loopje naar boven zingt,” zeg ik

Verbijstering is mijn deel. Zitvlak tegen de stoel? Maar we waren toch aan het zingen?

Ik leg uit. Contact met je zitvlak tegen de stoel maakt dat er een soort contrabeweging komt: de toon gaat omhoog en de spanning in de buik neemt toe en dat haalt de spanning op de keel weg, hetgeen de stembanden meer vrijheid geeft om te ‘spelen’. (Bent u er nog?)
De verbijstering bij mijn buurvrouw neemt toe. “Hoe weet ik nou of mijn zitvlak contact heeft met de stoel?”

Ik word onrustig, want tegen een wildvreemde (bij projectkoren heb je steeds een andere buurvrouw) dien je decente woorden te gebruiken en kun je moeilijk zeggen ‘douw je kont tegen de stoel’. Dus: “Bij de houten stoel waar we op zitten kun je toch voelen dat je zitbeenderen de stoel raken?”

Ze schudt haar hoofd, zitbeenderen?

Ik leg het uit: Als je laag inademt, plat je middenrif af, drukt de organen in je onderbuik samen en doet derhalve je schaambeenderen wijken. “Hebt u ooit kinderen gehad?” vraag ik.
Ze knikt: drie.

En dan maak ik de kardinale fout: ik kom te dichtbij als ik zeg “nou, als er een kind langs moet, wijken je schaambeenderen ook, dat gevoel kunt u zich toch wel herinneren?”

Ze wendt zich gloeiend blozend af en ik kan mezelf wel slaan. Het laatste wat ik wil is haar in verlegenheid brengen.

Na de pauze zit de mevrouw in kwestie drie stoelen verder, met veilig tussen ons in twee nieuwe buurvrouwen.